Hums of The Lovin' Spoonful 1966
Elke week gaat Marc Didden voor zijn enorme platenkast staan en plukt daar op volledig analfabetische wijze één langspeelplaat uit die hij liefdevol bespreekt, speciaal voor de lezers van De Morgen Magazine - en natuurlijk ook voor hun ouders en hun kinderen.
Aan de kathedraal die mijn lichaam ooit was zijn wel eens herstellingen nodig, en daarom bevind ik me vaker dan me lief is wel eens in de wachtzaal van een of ander universitair ziekenhuis.
Ik vind dat op zich niet eens zo erg omdat ik in die anti-chambres van het menselijk lijden altijd wel op een verfromfaaid exemplaar van Story of Dag allemaal stoot, en dan meteen weer weet hoe het met het liefdesleven van deze of gene derderangs acteur gesteld is, of met de laatste liposuctie ter hoogte van het achterwerk van een of andere mediaslet.
Soms sla ik ook gewoon een praatje met een medekrankzinnige of doen zij dat met mij.
Laatst zei er iemand die hoorbaar uit het Pajottenland kwam: "In het echt zijt gij véél groter dan op tv !" Waarop ik de aandrang had om iets briljants te antwoorden maar ik kwam niet verder dan: "Dan hebt gij misschien een te kleine tv!"
Niemand moest er om lachen en vooral ik niet. Op nuchtere momenten begrijp ik het ook helemaal: humor is een vak. Denk aan Comical Ali.
Denk aan Geert Hoste. Of nog beter: denk niet aan Geert Hoste.
Op een andere keer werd ik in de lift van een ziekenhuis aangesproken door een vijftiger bij wie de jarenlange combinatie van diverse drugs, lauwe Duvel en een ontoereikende uitkering lelijk huisgehouden had.
Hij keek me wazig doch vriendelijk aan en zei toen, op de toon van een openbaar aanklager uit een wat mindere Amerikaanse serie: "En Mijnheer Didden, zeg nu eens de waarheid: wie zijn écht de besten? De Beatles of de Stones?"
Ik dacht 'de Beatles' en had de neiging om 'de Stones' te zeggen, maar kwam toen al snel uit bij een eerbaar compromis met mijn eigen smaak en ook wel met de geschiedenis van de lichte muziek, en dus antwoordde ik zo goed als spontaan: "The Lovin' Spoonful."
"Oh", zei de openbaar aanklager. En toen stapte hij uit de liftkooi. Hij was bij de juiste etage aangekomen en ik zweer dat ik de zoete geur van verse methadon al uit de belendende gang voelde aanwaaien.
Even later stond ik op straat. En ik betrapte mezelf er al snel op dat ik een lied van The Lovin' Spoonful aan het neuriën was.
Het betrof het wellicht ook u bekende 'Summer in the City', een wereldhit die bijna een halve eeuw oud is maar toch nog dagelijks en met veel gratie op vele radiotoestellen te beluisteren valt.
Een afsluitdijk van een nummer, zeer zeker, maar tegelijk ook een muzikale molensteen rond de nek van de groep die er tot in de eeuwigheid mee geassocieerd zal blijven, terwijl ze toch zo veel méér waren.
The Lovin' Spoonful was in de eerste plaats een door en door Amerikaanse beatgroep, zoals The Beatles, The Kinks en The Who door en door Brits waren. Ze waren helemaal gebouwd rond het talent en de warme persoonlijkheid van de New Yorkse singer-songwriter John Sebastian, een man die zich gelaafd had aan alle bronnen die het Amerikaanse muziekboek al eeuwenlang besproeien: blues, country, folk, rock en vooral ook alle kruisbestuivingen die zo'n rijkdom met zich meebrengt.
Sebastian - vader was een hoogopgeleide musicus, hij een multi-instrumentalist - was in het legendarische Greenwich Village van de vroege jaren '60 al een graag geziene en erg veel gevraagde songsmid die ook een bijzonder liefde aan de dag legde voor het wat onderschatte genre van de jug band music, dat in de Verenigde Staten ook wel eens als 'armemensenmuziek' omschreven wordt, omdat de beoefenaars ervan zich niet noodzakelijk van 'echte' instrumenten bedienen maar vaak hun toevlucht zoeken tot het bespelen van wasborden, lepels, stoofpijpen, borstelstelen en met behulp van haarkammen en sigarettenvloeitjes ineengeknutselde kazoos. En een obligate stenen of glazen kruik natuurlijk, want 'kruik' betekent in het Engels 'jug'.
Onschuldig vermaak allemaal voor studentikoze typetjes met ziekenfondsbrillen en teensletsen, leek het, tot John Sebastian en zijn vrienden Steve Boone, Joe Butler en Zal Yanovsky medio de jaren '60 de gelukzalige gedachte hadden de Britse beatinvasie te counteren met een muzikale mix die folkrock met jug band music ging kruisen en zo uitkwam bij een heel eigenzinnige sound die de wereld tenminste zeven merkwaardige singles zou bezorgen - en mijzelf vijf decennia plezier.
Hun debuut was al meteen een parel: Do You Believe in Magic, en ik sidder nog steeds wanneer ik de zin hoor waarin Sebastian tegen een meisje zegt dat hij haar wel wil zeggen wat magie is, "but it's like tryin' to tell a stranger about rock 'n' roll".
Iets wat ik overigens wekelijks probeer te doen. Zonder dank.
Dat The Lovin' Spoonful in tegenstelling tot wat die oldiesprogramma's willen doen geloven geen eendagsvliegen zijn, blijkt uit hun andere meesterwerkjes die altijd zo beleefd waren onder de befaamde drieminutengrens te blijven: 'You Didn't Have To Be So Nice', 'You And Me And Rain on the Roof', 'Did You Ever Had To Make Up Your Mind?' of het ook wereldberoemde 'Daydream': allemaal even eenvoudig als volmaakt.
Door die reeks perfecte singles heeft de groep bij sommige historici een beetje een air van 'Monkees met hersens' achtergelaten, terwijl ze natuurlijk en zonder enige twijfel hun plaats hebben op het podium van de allergrootsten, en zeker samen met The Byrds het dichtst gekomen zijn bij een afdoend Amerikaans antwoord op de Beatles en de Stones.
Natuurlijk hebben een vroegtijdige split en ongeïnspireerde personeelswissels The Lovin' Spoonful geen goed gedaan: hun oeuvre is niet echt uitgebreid en het gemak waarmee ze singlehits scoorden heeft hen misschien ook wel afgehouden van de intensieve arbeid die het schaven aan een klassieke langspeelplaat van een groep vergt.
Toch zijn ze daar zeer zeker tenminste één keer in geslaagd, en wel in het gezegende jaar 1966 met het stuk zwarte plastieken perfectie dat Hums of the Lovin' Spoonful heet. Elf songs. Geen enkele zwakke daartussen, en drie geweldige hits. Het overbekende, maar niettemin uitmuntende 'Summer in the City', het ontroerende, knusse 'Rain on the Roof' en - mijn eigen favoriet - 'Nashville Cats', een warme ode aan de stille werkers uit de muziekindustrie, de sessiemuzikanten die zo veel muziek mooier doen klinken dan ze is en die, voor zover ik weet, alleen nog maar door Ray Davies op het zeldzame 'Session Man' ooit in de bloemen werden gezet.
Hums of the Lovin' Spoonful is in zijn originele versie een erg korte plaat die ook nog eens in verschillende richtingen tegelijk danst, maar waarvan de tracks allemaal samen toch een prachtig geheel vormen: een warme plaat van een vrolijke groep die tegelijk de vinger op de pols van de tijd hield en ook met veel liefde naar het verleden keek. Johnny Cash en zijn vrouw haalden er het prachtige 'Darlin' Compa- nion' uit, uit 'Bes' Friends' spreekt een grote kennis van het liefdesleven zoals dat was in de jaren '60, 'Full Measure' is iets wat ik Sinatra graag had horen zingen.
Nu, terwijl ik dit schrijf gewoon maar kijken naar de zwart-witfoto's van de bandleden op de achterkant van de hoes van Hums maakt me even blij als die keer toen ik in 1968 de plaat voor 99 Belgische franken op de kop kon tikken bij de afprijsbakken van de de Priba aan de Brusselse Kiekenmarkt.
De bandleden staan er elk afzonderlijk op met atypische rock-'n-rollinstrumenten binnen handbereik: een piano, een klarinet, een contrabas en een banjo.
Aan hun blik in de lens van de fotograaf zie je dat ze goed weten wat ze zelf zingen: "The magic's in the music and the music's in me."