Direct naar artikelinhoud

Zo romantisch, zo kwetsbaar

Maandag overleed op 63-jarige leeftijd Eriek Verpale. Ode aan een schrijver die veel te lang moest wachten op de waardering van het grote publiek.

In 2003 verscheen De familie Masjber van Der Nister, een roman die je een soort Jiddische variant van Buddenbrooks en De gebroeders Karamazov zou kunnen noemen. Het is een meesterlijk boek over de ondergang van een familie. Eriek Verpale hield er erg van. En deze zinnen lijken hem wel op het lijf geschreven: 'Hij begreep nu beter waarom Alter 's nachts rondliep [...] Overdag voelde hij zich niet op zijn gemak, overdag en met de mensen om hem heen werd hij bang en onzeker, 's nachts stoorde niemand hem.'

Eriek Verpale was een kwetsbare man, die zich snel onwennig voelde, zeker in een intellectueel milieu. Onterecht. Maar Verpale moest lang, veel te lang wachten op erkenning bij een ruimer lezerspubliek. Nochtans was hij in de tweede helft van de jaren zeventig al een dichter met een goede reputatie. In 1977 noemde Hugo Brems hem een van de meest beloftevolle dichters van Vlaanderen.

Verpale kreeg in 1981 dan ook een plaats in de gezichtsbepalende bloemlezing De Nieuwe Romantiek, uitgegeven door de onvolprezen Etienne Van Hyfte, die ook het poëziedebuut en de derde poëziebundel - Polder- & andere gedichten (1975) en Op de trappen van Algiers (1980) - van Verpale publiceerde. Het gedicht 'Dit feilloos falen/dit feilloos sterven' uit de bloemlezing opent als volgt: Wáár anders dan op lege vensterbanken en/ wáár anders dan in teveel, dan in te weinig/ kon ik wonen? Wáár anders bijvoorbeeld dan in verloren gewaande brieven, dan in verkleumde boeken/ kon ik mijn lome leden strekken.

Nu ik, na Erieks einde als slotakkoord van een leven dat veel weg had van een opera buffa, alle gebeurtenissen en zijn oeuvre overschouw, kan ik niet anders dan concluderen dat dit niet alleen het werk is van een volbloed romanticus, maar ook van een soort visioniair, die al op jonge leeftijd wist dat het alleen maar fout kon gaan.

Bescheidenheid

Toen het nog goed ging met de jonge Verpale, zat zijn werk al vol onrust. Het werd bepaald door een gevoel van Unheimlichkeit, dat hij toen nog niet zo sterk als later aan den lijve had ondervonden, maar dat geïnspireerd was door zijn fascinatie voor de Jiddische literatuur, die hem onrechtstreeks ingegeven werd door zijn Joodse overgrootmoeder, die hem het Hebreeuwse alfabet leerde en verhalen vertelde.

Ook het verlangen naar liefde en geborgenheid zijn terug te vinden in Verpales eerste verhalenbundels De rabbi en andere verhalen (1975) en Een meisje uit Odessa (1979). Typisch voor Verpale is dat hij zowat vijftien jaar later veeleer toevallig echt succes boekte met een boek dat uit een verzameling brieven bestond. Alles in het klein (1990) is meesterlijk in al zijn bescheidenheid, omdat Verpale daarin een reeks verhalen vermengt met brieven aan zijn 'kunstbroeder' Luuk Gruwez, die hij als jongeman in Gent had leren kennen en die veel sneller zijn weg in het literaire milieu gevonden had.

Gruwez maakte Benno Barnard, in die tijd talentscout voor De Arbeiderspers, attent op de prachtige, lange brieven die Verpale hem schreef. Ongewild als het ware ontstond een wonderlijk hybride boek, dat opviel door zijn directe vertelstijl, waardoor je als lezer in de emotionele cocon van de schrijver binnengeloodst wordt. Met veel gevoel voor tragische ironie schrijft Verpale over zijn zoektocht naar het Ultieme Meisje, over zijn tijd in De Katte, een volkse wijk in Zelzate, waar hij de beste jaren van zijn leven sleet, aan de toog van Zulma luisterend naar de meest kleurrijke verhalen.

Verpale had dat nodig, want naar eigen zeggen had hij geen verbeelding. Daar valt over te twisten, want de sterkte van zijn werk zit net in het fabulieren. Nooit kun je er zeker van zijn wat waarheid en verdichting is. Maar Verpale weet het allemaal een schijn van authenticiteit te geven. Uit de scherven zou je dan een beeld van een schrijversleven kunnen samenstellen. Het zijn scherven die in de vingers van de lezer blijven snijden.

Kaarslicht

De kracht van de directheid en de kleurrijke volkse verteltoon vinden we ook terug in Eriek Verpales theaterstukken, met Olivetti 82 (1993) voorop. In boekvorm werd ook dit stuk trouwens omringd door brieven over het ontstaan van de tekst. Weer zijn we bij de schrijver op bezoek. Het liefst zit hij aan zijn tafel, waarop de rood-blauwe potloden, zijn geliefkoosde schrijfmateriaal, klaarliggen, op een glas waaronder allerlei foto's hem aankijken, bij kaarslicht. De katten spinnen op de achtergrond.

Eriek Verpale is ook na de eeuwwisseling, toen de aandacht voor zijn werk begon te tanen en hij alsmaar meer in de persoonlijke problemen belandde, aan de rand van de wereld blijven zitten om er te schrijven. Uiteindelijk is hij erin verdwenen. Laten we hem terughalen door hem te herlezen.

---

Kijk, dat ben ik: in het café van Moeder Zulma. Zijzelf staat er ook op, lacherig als een meisje, en voor één keer zonder een vol glas pale ale in de hand. Ja, dit is mijn stamkroeg. Zie je dan niet hoe ook ík lach, mijn laatste tanden bloot. Zie je, rechts op de foto, de kachel waarin ik me, onder het waakzame oog van de Prins-Carnavallen en Schutterskoningen aan de muur, op sombere winteravonden wel eens kom warmen? Zie je al die nieuwsgierige blikken? Mijn buren. Waarom blijf je daar toch in dat gettogat van een Fabrieksdorp zitten, willen sommige van mijn steedse kunstbroeders weten. Maar waarom zou ik weggaan? Ik zit hier goed: aan de rand van de wereld, in een fijn huis, ingekuild tussen duizenden boeken, foto's van Kafka, van Mandarijntje, van Boes en VooDoo, en niemand stoort er zich aan dat ik, ook 's nachts, voor het raam zit. Ik ben, wat ze hier noemen: 'het laatste lichtje in de straat'.

Uit: Onder vier ogen, Siamees dagboek (i.s.m. Luuk Gruwez), De Arbeiderspers, 1992.