Direct naar artikelinhoud
InterviewPhilippe Close

Brussels burgemeester Philippe Close: ‘Motörhead, dat is de muziek die mij ontroert en ontspant’

‘Het regent binnen in onze musea. Dat krijg je als het land geleid wordt door mensen die niet van hun hoofdstad houden.’Beeld Tim Dirven

Brussel kreunt onder de bestuurlijke erfenis van een opeenvolging van burgemeesters die vaak eerst aan zichzelf en dan pas aan de stad dachten. Wordt het met Philippe Close (PS) anders? Brusselaar Marc Didden ging het hem zelf vragen.

Terwijl ik over de Grote Markt van Brussel loop op weg naar het statige Stadhuis waar ik een interviewafspraak geregeld heb met mijn burgemeester, bedenk ik dat ik eigenlijk geen zin heb om hem te interviewen, maar hem gewoon eens wil ontmoeten, ja, zelfs een gesprek met hem wil aanknopen. Gewoon omdat hij de eerste burgemeester van Brussel is die ik werkelijk vertrouw. Omdat ik er niet van uitging dat hij me kende liet ik vooraf mijn onverbiddelijke bestseller Un hameau dans un marais bezorgen op het kabinet.

En warempel: de burgemeester heeft het boek gelezen. “En heel aandachtig ook, op het eiland Terschelling, tijdens de afgelopen herfstvakantie”, zegt hij glimlachend bij de ontmoeting. “Ik voelde dat u de stad goed kent, er veel van houdt, maar af en toe toch ook erg kritisch bent. Nu, dat mag. Dat moet zelfs. Ik vond het ook plezierig dat u het niet alleen over de vanzelfsprekende plekken in onze stad heeft, maar bijvoorbeeld ook over kleine musea zoals Art & Marges in de Hoogstraat. Ik heb zelf een zwak voor outsiderkunst en ben ook blij dat ook zo’n wijk als De Marollen er een cultuurplek bij heeft.”

Niet dat die er al niet waren. Het is een plek waar Brussel marcheert, waar Brussel helemaal zichzelf is en werkelijk anders dan andere steden.

Philippe Close: “Daarover ben ik het volledig met u eens. De Marollen leven echt en de mix tussen de mensen daar, tussen alle lagen van de bevolking daar wérkt gewoon. Er is wel een zekere gentrificatie aan de gang, maar ze loopt nog niet uit de hand.”

Het was er wel ruwer vroeger. Armtieriger ook. En de mensen leefden er op de puinhoop van de noord-zuidverbinding. Ik heb er veel rare dingen gezien maar ben er nooit bang geweest.

“Je zou nooit bang mogen zijn in een stad. En zeker niet in Brussel, waar meer dan 185 nationaliteiten in het algemeen zeer vredig samenleven.”

Eerst iets anders. Op uw prachtige werktafel staan een paar rare popjes. Die ene lijkt zelfs wat op de Heilige Lemmy Kilmister van Motörhead.

“Maar dat komt omdat het een beeldje van Lemmy is! Die andere daar herken je wellicht ook. Dat is Angus Young, van AC/DC. Hardrock in het algemeen en Motörhead in het bijzonder, dat is écht de muziek die mij ontroert, ontspant en bezighoudt.”

Op het bureau van Close prijken twee Funko Pop-figuurtjes van Lemmy Kilmister (Motörhead) en Angus Young (AC/DC). ‘Hardrock is de muziek die mij ontroert, ontspant en bezighoudt.’Beeld Tim Dirven

Socialisten hebben blijkbaar iets met harde rock. Ik hoorde ooit dat Johan Vande Lanotte ‘Highway to Hell’ als ringtone had. John Crombez speelt dan weer een gemeen stukje gitaar.

“En dan vergeet je Rudi Vervoort nog, onze minister-president, die over een encyclopedische kennis van de rockmuziek beschikt. Die altijd weet welke song op welke kant van welke lp staat.”

Toen u destijds naar bands als Iron Maiden ging kijken, had u dan ook zo’n raar haar en een snor en wildkleurige T-shirts ?

“Ja, min of meer. Ik had toch zo’n lederen vest aan die met nagels beslagen was en ook vol patches stond. En nee, daar zijn geen foto’s van. Gelukkig.”

Dat de stad Brussel zelf het Koninklijk Circus, de Madeleinezaal, Paleis 12 beheert en muziekfestivals organiseert is uw werk. Moet een stad wel concertpromotor willen spelen?

“Het is niet mijn taak om concerten te promoten, maar ik moet er als burgemeester wel voor zorgen dat er voldoende kwaliteitsinfrastructuur in de stad aanwezig is om allerhande muziekevenementen binnen onze stadgrenzen een plaats te geven. Maar het gaat ons niet alleen om muziek, hoor. Brussel heeft in vergelijking met andere steden een buitengewoon groot cultuurbudget. Dat weegt toch op 7 à 8 procent van onze begroting. Behalve die concertzalen en tientallen openluchtevenementen beheren wij ook drie theaters mee. Waaronder de KVS, trouwens.”

Gaat u er weleens naar toe ?

“Als er iets is wat een burgemeester niet heeft, dan is dat tijd. We zitten hier op een paar meter van de AB. En als ik zie wat ze daar programmeren heb ik zeer dikwijls zin om daar tegen acht uur naartoe te lopen en mij in de menigte te storten.”

“Maar mijn agenda zegt me toch meestal dat ik daar eigenlijk geen tijd voor heb. Wat ironisch is, omdat ik vanuit mijn positie nu de kans heb om alle concerten of voorstellingen bij te wonen die ik zou willen, maar dat ik daar echt stomweg niet meer geraak. Ik moet trouwens niet overal bij zijn. Ik moet ervoor zorgen dat al die dingen kunnen gebeuren.”

Toch profileert de stad zich als een paradijs voor bier, chocolade, mosselen met friet en wafels. Waarom mag het niet over Bruegel en Bozar gaan?

“Chocolade, bier en wafels zijn lokmiddelen natuurlijk. Daar worden we mee geassocieerd in het buitenland, door mensen die vaak niet veel over Brussel of België weten. Dat kennen ze. Maar zoals gezegd investeert Brussel heel grondig in cultuur. Omdat wij dat een essentieel goed vinden in een samenleving. En omdat wij terecht trots zijn op al de zaken die u opnoemt en we die dus ook willen tonen.”

“En dat lukt. De theaters zitten vol hier, de dans- en operavoorstellingen eveneens. Op de grote tentoonstellingen is het vaak druk. Dat stemt mij tevreden. Als je soms al eens kijkt wat er allemaal op één en dezelfde dag gebeurt in een huis als Bozar, dan is dat echt uitzonderlijk te noemen. En eerlijk gezegd, onze musea doen goed werk met de weinige middelen die ze krijgen van de federale overheid.”

Het regent er binnen, meneer de burgemeester.

“Dat krijg je als het land geleid wordt door mensen die niet van hun hoofdstad houden.”

U bent nu goed twee jaar burgemeester. Wat denkt u eigenlijk van uw – of ons – Brussel als u er zo doorloopt ?

“Moeilijke vraag. Ik ben een stapper en ik doorkruis een paar keer per week de straten van de stad waar ik tot burgemeester verkozen werd. Om eerlijk op uw vraag te antwoorden: ik loop daar met gemengde gevoelens rond. De optimist in mij ziet dat het de goede kant opgaat met de stad. Dat ze mooier, vrolijker, veiliger wordt. Maar er is natuurlijk ook twijfel aanwezig. Dan stel ik mezelf de vraag of het écht allemaal wel goed komt. Of die voetgangerszone ons leven wel beter maakt? Hoe we die duizenden mensen gaan opvangen die hier voortdurend op de deur komen kloppen, op zoek naar een waardig bestaan? Waar we die mensen gaan herbergen? Hoe we voor oude en arme Brusselaars voldoende sociale woningen gaan financieren?”

Interessant. Ik had verwacht dat u een vrolijk pr-praatje zou afsteken.

“Het gaat niet om vrolijk of niet vrolijk. Het gaat om twijfel. Gezonde twijfel, die ik broodnodig vind in de politiek. Wie een zekere macht heeft en de verantwoordelijkheid draagt die daarbij hoort mag niet te zelfzeker zijn. Moet dus eigenlijk voortdurend twijfelen. Luisteren naar wat de mensen zeggen.”

“Kijk, als je in zo’n gouden bureau zit, zoals wij nu hier, en je beschikt, zoals ik, permanent over een dienstwagen met chauffeur, dan zou je weleens de neiging kunnen hebben van te denken dat je het allemaal wel weet en dat je het goed voor elkaar hebt. Maar de dag dat je dat denkt begin je ook weg te glijden. Als u me vraagt of ik vrolijk word van door onze stad te lopen, dan zeg ik toch vooral ‘ja’, met de precisering dat ik soms dingen zie die de twijfelaar in mij wakker doen worden.”

‘Dat ik het daklozenprobleem niet opgelost krijg, snijdt in mijn ziel.’Beeld Tim Dirven

Wat doet u twijfelen ?

“Dat er waar je ook hier in het centrum gaat er overal maar daklozen liggen. In de kou, mét kleine kinderen. U kent ze ook, want u woont in de buurt van de Beurs, weet ik. Wel, ik kan u verzekeren, ik weet niet wat ik wat ik daaraan moet doen. Ondanks dat wij opvangprogramma’s hebben, noodhulp, logementshuizen blijft dat fenomeen zich dagelijks vermenigvuldigen. Als je voor drie mensen eten, dekens en een bed gevonden hebt, staan er ’s anderendaags vier anderen.”

“Dat ik dat niet opgelost krijg snijdt in mijn ziel. Ik kreeg gisteren nieuwe cijfers in handen. Er leven meer dan vierduizend mensen op de straten van onze regio! Dat is een hallucinant aantal...”

Dat is een heel dorp van hulpelozen eigenlijk, binnen een niet eens zo grote stad. Ze hebben ook niet enkel een dak nodig.

“Ze zijn hulpeloos, dakloos en ook een beetje onzichtbaar. Degenen die je ziet zitten op de trappen van de Beurs, onder een Bancontact hier en daar, die kan je identificeren. Die kan je naar het OCMW sturen. Daar kan je een medisch team op afsturen. Maar daarachter leeft een heel leger havelozen. Mensen die uit de maatschappij zijn gevallen, uit de ziekenzorg. Die geen vrienden of familie hebben....”

“Die bereiken mijn diensten en ik heel moeilijk. Als daar drank en drugs bijkomen zorgt dat ook nog voor overlast. Dat maakt die mooie stad waaraan wij bouwen dan weer even minder mooi. Die mensen vormen een sociaal probleem omdat de maatschappij geen plaats voor hen maakt. Ze zijn arm, ja. En dakloos, ja. Maar ze hebben vooral een mentaal probleem. Wat je zeker niet mag doen is zoiets normaal gaan vinden.”

“Ik ben er rotsvast van overtuigd dat een goed politicus een perspectief moet bieden aan mensen die niet écht meekunnen. Hen zelfs een beetje een utopie voorhouden. Mensen helpen en doen geloven dat hun lot kan keren. Als je als politicus alleen de realiteit beheert, dan ben je slecht bezig. Dan moet je zelfs een ander beroep kiezen. Want wij moeten de mensen echt doen dromen. En ons uiterste best doen om wat misgaat recht te trekken. Als ik hier straks buitenga en ik zie kinderen op een koude deken liggen, moet ik mezelf zeggen dat zoiets niet normaal is en dat ik daar iets aan moet doen. Ik moet die onzichtbare stadsgenoten zichtbaar maken.”

Vele daklozen komen samen rond de befaamde Brusselse piétonnier, de autovrije stadslanen in het centrum. Noem me ouderwets, maar ik vond het vroeger beter. En u?

“Het zal zeker zijn dat het vroeger allemaal wat gemoedelijker was en we nog niet geconfronteerd werden met de grootstedelijke problematiek waar we het daarnet over hadden. Maar de tijden zijn veranderd. De stad is veranderd. Dat verkeer dat voorbijgleed, dat staat nu stil.”

“De voetgangerszone is ook een symbooldossier geworden. Dat was de stad die radicaal voor een ander model koos. Dat zijn ze niet gewoon in Brussel, iets radicaals. En ja, de fiets is inderdaad een belangrijke speler geworden in het stadsverkeer. Ik was laatst in Amsterdam, een stad waar zoals je weet meer fietsen dan inwoners zijn, en ik kon daar toch vaststellen dat de fiets, de auto, de tram en de voetganger daar goed samenleven. Het zal niet meer gebeuren dat de stad volledig aan de auto toebehoort, zoals in de tijd dat men er niet voor terugdeinsde het leven in een hele stadswijk te vernietigen om er een lelijk viaduct aan te leggen die snel naar de autostrades leidt.”

Hoe beweegt u zich zelf door de stad als uw chauffeur eens een dag vrijaf heeft?

“Ik neem zo veel mogelijk de tram en de metro. En ik ben echt dankbaar dat wij in Brussel iets hebben als de MIVB., onze maatschappij voor openbaar vervoer. Die levert werkelijk uitstekend werk. En wij hebben echt een uitzonderlijk goed net. Prachtige trams en bussen. En er komen ook regelmatig bij.”

“Als u dat nog niet gedaan heeft, dan moet u eens de hele rit met de 8 doen. Van Louiza naar Roodebeek. Dan zie je pas hoe mooi Brussel is, hoeveel groen er is. En dan voel je hoe comfortabel die tram wel is.”

U wordt er zowaar lyrisch van.

“Trots vooral.”

Maar bent u ook trots op die piétonnier? De middenstand klaagt. De horeca ook.

“Ik begrijp de horecamensen die klagen over de lang aanslepende werkzaamheden om de centrale lanen om te bouwen tot een aangename voetgangerszone. Dat brengt hinder mee en het houdt ook klanten weg. Maar ik moet ook opmerken dat elk geval anders is : bij sommigen heeft het aanleggen van de piétonnier inderdaad wonden geslagen, bij andere waren er sowieso al problemen en worden faillissementen op het conto van de voetgangerszone geschreven terwijl er ook andere factoren meespelen... Er is veel talent en kennis nodig om een zaak te doen floreren. En de administratie helpt ook niet altijd... Ach, die piétonnier, iedere dag vragen mensen mij op straat: ‘Quand est-ce que ça sera fini?’ Maar dan moet ik eerlijk antwoorden: ‘Jamais.’ Een stad die af is, dat is een dode stad.”

‘Ach, die piétonnier, iedere dag vragen mensen mij op straat: ‘Quand est-ce que ça sera fini?’ Maar dan moet ik eerlijk antwoorden: ‘Jamais.’ Een stad die af is, dat is een dode stad.’Beeld Tim Dirven

Begrijpt u dat Nederlandstalige Brusselaars zich soms wat tussen hamer en aanbeeld voelen zitten? Vlaanderen vindt hen vaak verwaand, Franstaligen doen nog vaak of ze niet bestaan.

“Ik ben blij dat u ‘Nederlandstalige Brusselaars’ zegt en niet ‘Brusselse Vlamingen’ . En ik denk écht dat veel Franstaligen bewondering hebben voor hoe de Vlaamse samenleving, de media, de cultuur in het algemeen bloeien de laatste jaren. Het besef groeit ook bij steeds meer Franstalige ouders, ook bij die met een vreemde origine, dat ze om vooruit te komen in het leven goed Nederlands moeten leren. In Brussel moeten dus mensen van 185 nationaliteiten samenleven. En ze doen dat ook. Ik moet de Nederlandstalige Brusselaars – ook mijn politieke collega’s trouwens – complimenteren voor de manier waarop zij zich vaak inzetten voor de stad, voor hoeveel liefde voor Brussel ik bij hen voel. Het communautaire speelt hier steeds minder mee. Het is hier niet Vlamingen tegen Franstaligen, of wit tegen zwart. Het is hier vooral…”

Tous ensemble?

“Voilà.”