Direct naar artikelinhoud
AchtergrondDe kok van Auschwitz

‘Mijn vader zette etensresten aan het hek voor de Joodse gevangenen’

Willy Van Paemel (m.) in Auschwitz.Beeld Thomas Nolf

Willy Van Paemel en Yvonne Schollen werden tijdens de oorlog verliefd op elkaar. Toen de Duitsers Willy verplichtten om als kok te gaan werken in Auschwitz, reisde Yvonne hem achterna. De Morgen brengt hun verhaal in drie delen op basis van het boek Chef-kok in IG Auschwitz. Deel 2: Als Yvonne in 1943 aankomt in het kamp, zijn de tortelduifjes eindelijk herenigd. Maar in Auschwitz zijn ze van dichtbij getuige van de gruwel. 

Deel 1 van de reeks kunt u hier lezen.

“In Auschwitz was mijn vader op de site van IG Farben aan het werk”, zegt Annie Van Paemel, de dochter van Willy Van Paemel en Yvonne Schollen. “Hij moest er voor de dwangarbeiders koken, of voor de Duitsers, soms ook voor de gevangenen. Er was een Duitse chef die dat bepaalde.”

Uit de brieven die hij naar Annies moeder heeft gestuurd, valt op te maken hoe het dagelijkse leven er voor hem uitzag. Willy genoot een relatieve vrijheid in het kamp. Hij verbleef er samen met andere verplicht tewerkgestelden in barakken met centrale verwarming, wasruimtes en toiletten.

Uit zijn brief van 1 april 1943:

W’hebben een nieuwe schoone kamer bekomen, ons radiotje is al geplaceerd. Ons kamerke is nu gansch in orde. Uw wekker en een schoon bloempotje versieren dat alles een beetje. Ik vind het zalig om ’s namiddags een goed uur op mijn bed uit te rusten. En naar ’t muziek te luisteren. (...) Ik blijf zoo als ge me altijd gekend hebt. Ik verander niet. En toch heb ik zelfs veel te veel. Eerlijk gezegd, zelfs in vredestijd had ik het zoo niet.

Willy kreeg er genoeg te eten en had als kok beschikking over ingrediënten als melk, eieren en boter, die in België al schaars waren geworden. Hij mocht ook naar de bioscoop, om er naar het Duitse nieuwsbulletin, de Wochenschau, te gaan kijken. Natuurlijk besefte hij dat het om pure nazipropaganda ging.

De perfide rassenpolitiek van de nazi’s was hem, net als andere West-Europeanen, dus gunstig gezind. Lager op de nazistische rassenladder bevonden zich de dwangarbeiders uit Oost-Europa. Helemaal onderaan natuurlijk de Joden.

“Mijn vader heeft zelfs verteld dat hij naar het stadje van Auschwitz kon gaan als hij vrij was en er in de Weichsel heeft gezwommen”, zegt Annie. “Af en toe kreeg hij zelfs bonnen om in het dorp boterkoeken in een bakkerijtje te halen. Hij was zeker een bevoorrechte arbeider. Maar hij zat er natuurlijk tegen zijn goesting. Hij was er door de Duitsers verplicht tewerkgesteld.”

Yvonne kwam in juli 1943 in het kamp aan, waardoor Willy eindelijk met zijn liefje werd herenigd. Yvonne kwam in Lager I terecht, in barakken waar Italiaanse vrouwen verbleven. Ze zou er na de oorlog een aardig mondje Italiaans aan overhouden. Zij ging aan de slag als keukenhulp, en werkte ook samen met Oekraïense vrouwen uit Lager V.

Ook Yvonne zag rond haar hoe er op de ‘niet-arische’ vrouwen neergekeken werd. Aangezien de Duitse rassenpolitiek zich overal rond hen manifesteerde, was het maar een kwestie van tijd voor Yvonne en Willy doorhadden waarin ze waren terechtgekomen.

Buna

Auschwitz was een complex van meer dan veertig verschillende kampen. In Auschwitz I, het oorspronkelijke kamp, en Auschwitz II-Birkenau verbleven de gevangenen, die er ook werden vermoord. In Birkenau stonden grote gaskamers en crematoria.

Vroeg in de oorlog liet ook het chemiebedrijf IG Farben zijn oog op de site vallen. IG Farben was een enorm conglomeraat van chemische bedrijven, die allerlei producten voor de Duitse oorlogsmachine leverden. Zonder IG kon Hitler geen oorlog voeren.

“IG Farben maakte onder meer explosieven voor bommen en aluminium voor onderzeeërs en vliegtuigen”, zegt Dirk Verhofstadt, die samen met Annie het boek schreef over haar ouders. “Het bedrijf wilde in de buurt van het oorspronkelijke concentratiekamp van Auschwitz een enorme fabriek voor de aanmaak van synthetische rubber bouwen. Die rubber werd ‘Buna’ genoemd. Verder wilde het bedrijf er ook synthetische olie produceren.”

IG Farben-fabriek in aanbouw, 6 kilometer van Auschwitz, 1942.Beeld Bundesarchiv Bild

De locatie in Polen was ideaal voor het Duitse chemiebedrijf. Duitsland kreeg steeds meer onder geallieerde bombardementen te lijden, dus was een fabriek in Polen veel veiliger, omdat de locatie buiten het bereik viel van Britse en Amerikaanse bommenwerpers, die in het Verenigd Koninkrijk opstegen.

In de omgeving stromen er ook verschillende rivieren en zijn er veel grondstoffen voorradig, zoals steenkool, kalksteen en zout. Maar de belangrijkste troef was dat het concern door het concentratiekamp over een grote hoeveelheid goedkope werkkrachten beschikte, vooral Joden. De site waar het fabriekscomplex van IG Farben kwam, kreeg de naam Auschwitz III-Monowitz.

“IG Farben kwam tot een akkoord met de SS”, zegt Verhofstadt. “Het bedrijf zou drie Reichsmark per dag betalen voor een ongeschoolde arbeider, vier Reichsmark per uur voor een geschoolde arbeider en anderhalve Reichsmark voor een kind. In dat bedrag zat ook het eten en de bewaking inbegrepen dat de SS moest voorzien. Ik moet niet vertellen dat het eten heel schaars was.”

Het chemiebedrijf was niet het enige dat het principe toepaste. Ook de industrieel Oskar Schindler trok naar Polen om er zaken te doen. Hij liet Joodse arbeiders in zijn emailfabriek in Krakau werken en kon hen zo redden. Een verhaal dat later verfilmd is in de klassieker Schindler’s List.

Maar IG Farben had helemaal geen filantropische bedoelingen. Joden moesten werken tot ze er letterlijk bij neervielen. Wie het werk niet meer aankon, werd rechtstreeks naar Birkenau gestuurd en vergast. In Auschwitz hebben de nazi’s meer dan een miljoen mensen gedood, van wie 960.000 Joden. De meesten, 865.000, werden al bij aankomst vermoord. Enkel wie nog kon dienen om werk te verrichten – vooral gezonde mannen – pikten de SS’ers eruit.

“Er zijn zelfs getuigenissen die aangeven dat er ook werfleiders van IG Farben op de Judenrampe stonden”, zegt Verhofstadt. “Het perron waar de joden aankwamen in Auschwitz. Zij gingen er arbeidskrachten selecteren.

“De arbeiders van IG Farben verbleven aanvankelijk in Auschwitz-Birkenau en moesten van daar te voet naar het fabriekscomplex gaan. Maar omdat ze dan al uitgeput waren toen ze moesten beginnen werken – de afstand was 6 kilometer – kwam IG Farben op het idee om een eigen concentratiekamp te bouwen vlak bij de fabriekssite. De omstandigheden waren er verschrikkelijk.”

Rabiot

Willy bevond zich in de barakken helemaal aan de overzijde van de IG Farben-site. Het afzendadres op de brieven die hij naar Yvonne stuurde, toen ze nog in Antwerpen was, toont precies waar: IG Farbenindustrie, Lager II, Kuche IIa, Auschwitz, Duitsland.

Brief van Willy met zijn adres in Auschwitz.Beeld Thomas Nolf

“Het kamp van Willy lag vlak aan de weg die vanuit Auschwitz-Birkenau naar het fabriekscomplex van IG Farben liep”, zegt Verhofstadt. “Hij kon dus de Joodse werkkrachten zien voorbijkomen die op de fabriekssite moesten gaan werken.”

Willy heeft na de oorlog ook over die arbeiders verteld aan zijn neef Tom Stock. Het waren levende skeletten, mensen die het vreselijk te verduren kregen om de eenvoudige reden dat ze Joods waren, herinnerde hij zich.

Willy wist dat hij iets moest doen. Hij liet de overschotten van de keuken achter in vuilbakken op plaatsen waar de arbeiders voorbijkwamen, zodat ze er iets extra’s zouden vinden om te eten. Hij propte er ongebruikte groenten of wat vlees in. Of broodkorsten met overschotjes kaas.

“Als kind zag ik hoe mijn vader een aardappel in een kubus sneed en dan eens naar mijn moeder knipoogde”, zegt Annie. “Later vernam ik dat hij dat in het kamp ook al deed. Op die manier bleef er meer aardappel aan de schil zitten. Die etensresten zette hij dan aan het hek, waar de gevangenen passeerden.

“Hij bedacht ook een kleine list: in het kamp had mijn vader een zwerfhondje dat hij ‘Rabiot’ noemde, Frans voor ‘overschot’. Hij riep dan ‘Rabiot, Rabiot!’ En de Duitsers dachten dat hij op zijn hondje riep. Maar hij gaf zo dus aan dat er etensresten klaarstonden. Al onze huisdieren die we ooit hebben gehad, noemden we Rabiot. Ook mijn kat heet nu zo.”

Willy maakte de mishandelingen van de Joden van dichtbij mee en vertelde er later ook over aan zijn neef. Tijdens een van zijn wandelingen zag hij hoe een bewaker, een kapo, een Joodse gevangene sloeg. Willy liep erheen en vroeg de bewaker om ermee op te houden. “Hoe kan je dat als mens nu doen?”, vroeg hij. Waarop de kapo antwoordde dat het voor hem een manier was om promotie te maken.

Een andere keer maakte Willy een praatje met een bewaker op het fabrieksdomein waar de Joden werkten. Samen rookten ze een sigaret. Toen ze de peuken wegwierpen, probeerde een Jood om ze op te rapen. De kapo schoot de man daarop door het hoofd. Willy greep zijn arm vast, maar kreeg dan een stoot in zijn maag met de kolf van het geweer en viel op de grond. “Macht das nie wieder”, blafte de Duitse bewaker tegen Willy. “Nächstes Mal bist du dran.”

Hij werd ook misselijk van de brandgeur, de smog en de stank, die over het kamp waaiden als de lijken van Joden verbrand werden. De hemel boven Birkenau, zo herinnerde Willy zich, kleurde dan donkerrood. Hij wist precies wat er gebeurde, maar kon er toen met niemand over praten.

Bombardementen

Vanaf 1942 en 1943 begonnen de krijgskansen voor de Duitsers te keren. Eerst werden de Duitse legers eind 1942 in Noord-Afrika door Britten en Amerikanen verslagen. In januari 1943 moesten de Duitsers bij Stalingrad zich aan de Russen overgeven. De geallieerde legers zetten van dan af hun opmars verder en vielen ook Sicilië binnen, waarna ze in september voet op het Italiaanse vasteland zetten.

Wanneer de geallieerden het jaar erop ook in Normandië landden, bereikte het nieuws al snel de gevangenen: de bevrijding van West-Europa kon beginnen. “Iedereen was precies op zijnen kop gevallen, de Duitsche zowel lijk de buitenlanders”, schreef Louis Bastiaensens, nog een verplicht tewerkgestelde, in een brief aan zijn moeder.

Auschwitz lag nu ook in het bereik van geallieerde vliegtuigen, die vanuit Italië konden opstijgen. Begin april 1944 maakte een verkenningsvliegtuig al foto’s van het complex, waarop de IG Farben-installaties goed te zien waren. Ook andere vliegtuigen hebben het kamp gefotografeerd. Op 20 augustus volgde het eerste bombardement: 127 Amerikaanse B-17-bommenwerpers lieten hun lading vallen om de fabriek van IG Farben te vernietigen.

Bastiaensens zag de aanvallers in drie golven over komen. “Het bombardement heeft niet langer dan 15 minuten geduurd. ’t Was juist of de wereld ging vergaan, een lawaai van ’t kan niet meer op”, schreef hij.

In de maanden september en december werd Auschwitz nogmaals door de geallieerden gebombardeerd. De bombardementen maakten slachtoffers onder de gevangenen en de bewakers. Maar toch waren de gevangen er stiekem blij mee: iedereen besefte dat de oorlog stilaan op zijn einde liep. De Britten en Amerikanen boekten vooruitgang in het westen en de Russen naderden vanuit het oosten.

Op 17 januari 1945 besloot de SS-leiding om over te gaan tot de evacuatie van het kamp. De gevangenen moesten te voet – bij temperaturen van min 20 graden – naar het station van Gleiwitz, 50 kilometer verderop. Het werd een dodenmars, waarbij de SS’ers iedereen afmaakten die niet meer meekon.

De overlevenden vertrokken vanuit Gleiwitz met de trein naar het concentratiekamp Buchenwald. Het personeel van IG Farben probeerde ondertussen in sneltempo zoveel mogelijk administratieve documenten te vernietigen.

Op 27 januari bereikten de eerste Russische soldaten het kamp. Ze troffen in Auschwitz III nog 600 levende gevangenen aan, onder wie de latere auteur Primo Levi, die ook voor IG Farben had gewerkt en tijdens de laatste dagen van het kamp in de ziekenboeg verbleef, omdat hij roodvonk had opgelopen.

Levi schreef later verschillende boeken over zijn kampervaringen. Zijn bevrijding bracht hij onder woorden in Het Respijt (1963).

“Het waren vier jonge soldaten te paard, die oplettend, met hun machinepistolen in de aanslag, de weg langs het kamp af kwamen rijden. Toen ze bij het prikkeldraad waren gekomen, hielden ze halt: ze wisselden een paar timide woorden en keken schuw, bevangen, naar de stapel verkrampte lijken, de kapotgeschoten barakken, en ons weinigen die nog leefden.”

Morgen in deel 3: een soldaat van de Hitlerjugend probeerde Yvonne tijdens de terugkeer naar België aan te randen.