Direct naar artikelinhoud
ReizenDe reis van mijn leven

Liften op een dieet van ravioli en Gauloises: Dimitri Verhulst over de reis van zijn leven

Liften op een dieet van ravioli en Gauloises: Dimitri Verhulst over de reis van zijn leven
Beeld Alamy Stock Photo

Als negentienjarige slungel liftte schrijver Dimitri Verhulst door een ijskoud Engeland. Zonder geld, maar met een vriend: Tus. Een hele voorraad blikvoer, dat hadden ze ook. 

Je mocht nog roken op café. En dat deed ik graag. Mijn vaste hoekje aan de houten toog van mijn stamkroeg had ik, waar ik stilletjes pafte, naar de muziek luisterde, en nog gauw wat stiekem staarde naar de meisjes van het provinciestadje Sint-Niklaas, voor ze op hun moeder begonnen te lijken. Voor ze zich zouden gaan settelen in de saaiheid die ze niet durfden te ontvluchten, en een trampoline in een nog gedurende vele jaren af te betalen tuin zouden hebben. Mijn verslaving aan cafeïne was toen vele malen groter dan mijn zin in alcohol; de avonden die ik doorbracht boven een dampende mok konden mij al bij al bekoren. Ongeluk zag er anders uit.

Ik was arm, nou ja, ik bezat nog niets wat ik niet nodig had. En dat was de reden waarom ik de lange, slungelige jongeman naast mij aansprak. Hij rookte gerolde tabak. Het leek mij dat ik flink wat geld zou uitsparen indien ik die geprefabriceerde saffen kon verruilen voor shag, en dus vroeg ik de lange snaak met zijn kop onder een eeuwige capuchon of hij me sigaretten wou leren rollen.

Zo kwamen tienduizenden Gauloises Caporal in mijn leven.

En zo kwam Tus in mijn leven. Een kerel van platen en boeken, op een zeer geciviliseerde manier liever lui dan moe, en net als ik verstoken van een deftig diploma. Waar onze leeftijdsgenoten hun studentenkoten inrichtten, daar doken wij de textielfabrieken in. Dat wil zeggen: wanneer er voldoende werk was. Meestentijds waren wij de beschaamde bezitters van een blauwe kaart waarmee wij ons de derde en de zesentwintigste van iedere maand hadden aan te melden in een treurig stempellokaal als vullers van de statistieken van de jeugdwerkloosheid.

Maar vakantie was een recht, ook voor de krabbers, daar was immers voor gevochten geweest. En Tus en ik waren geboren reizigers, zij het vooralsnog via de boeken van V.S. Naipaul, Bruce Chatwin, Cees Nooteboom, Paul Theroux en vele anderen. Het werd tijd, vonden wij, dat we de wereld die we hadden rondgelezen, nu eindelijk ook eens gingen bekijken.

We staken onze duim uit en aanvaardden iedere gratis rit die ons werd aangeboden. Eén keer zijn we na twee weken niet verder geraakt dan Heusden-Zolder

Het idee dat je geld moet hebben om te kunnen reizen, huist voornamelijk in de hoofden van mensen die geen echte reiziger zijn. En wat ons evenmin interessant leek, was een bestemming. Bestemmingen, daar hebben wij ’r helaas maar één enkele van; het is een behoorlijk levenskunstje om dat te negeren.

Afstandsrecord

Dus was het simpel: we staken onze duim uit en aanvaardden iedere, maar dan ook werkelijk iedere gratis rit die ons werd aangeboden. Hetgeen verbazende resultaten opleverde. Eén zo’n autostopreis zijn we na twee weken niet verder geraakt dan Heusden-Zolder. Fantastisch was dat, geen van ons twee was ooit al in Heusden-Zolder geweest. Dat er niets viel te beleven, was er precies de charme van. Chatwin had als auteur de lat uiteindelijk erg laag gelegd door over Patagonië een reisboekkie te plegen. Heusden-Zolder, dat was pas een avontuur. En Tus en ik konden dat reeds afvinken.

Dover, startpunt.Beeld Getty Images

Een andere keer viel het, naar toeristische normen dan, best mee en konden we bluffen in de Ardennen te zijn geweest. Ons afstandsrecord braken we toen we het Tsjechische Plzen bereikten, de roemrijke wieg van het fletse bier, waarvan wij ons vooral zouden herinneren dat we daar in de kluwen van een bende op Freddie Mercury lijkende homo’s zijn gevallen, stoere fitnessberen die aankondigden dat zij ons later die avond als speelgoedje voor een heerlijke gangbang zouden gebruiken. Wie thuisblijft maakt ook nooit wat mee.

Aangezien een goed voorbereide reis niks memorabels oplevert, vertrokken we zonder wegenkaart. Enfin, we hadden wel een kaart van Engeland mee, zij was gescheurd uit een schoolatlas voor twaalfjarigen

Het probleem was Engeland. Daar raak je niet per autostop. Terwijl, ach, al die troosteloze arbeiderswijken, al die meiden met hun dikke billen in een fluisterbroek als zij zich opmaken voor een avondje uit, dat ontbijt van bonenkots, het oeverloze gezuip en gebral omdat er voetbal is... Dat moest je toch eens van nabij gezien hebben. Omdat we wreed onsmakelijke dingen hadden gehoord over de cake die Britten met kerstmis bakken, leek het ons een uitstekend idee om tijdens de kerstvakantie door het land van hoop en glorie te liften. Beginnend in Dover, en eindigend in die andere ferrystad: Hull. De kosten van de boottickets waren dermate hoog dat we onze rugzakken hadden volgestouwd met dat heerlijke voer dat ik vandaag nog wel eens uit heimwee durf te eten: ravioli uit blik, en pilchards in tomatensaus, eveneens uit blik, uiteraard. Maar we hadden eten, te weinig mensen op deze planeet konden dat zeggen.

Aangezien een goed voorbereide reis niks memorabels oplevert, vertrokken we zonder wegenkaart. Enfin, we hadden wel een kaart van Engeland mee, zij was gescheurd uit een schoolatlas voor twaalfjarigen. Londen stond erop. En in de linkeronderhoek toonde een kleiner kaartje welke gesteenten er waar in de ondergrond staken.

Messenwerper

Het vroor dat het kraakte, iets waar we natuurlijk geen rekening mee hadden gehouden, wie denkt er nu aan zoiets banaals als het weer, en omdat we pilchards belangrijker hadden gevonden dan warme kleding, begonnen we klappertandend onze tocht.

Vrij snel die dag zijn we in Oxford geraakt, en gelukkig maar, ik had twee tepels van een halve meter door de snijdende kou. Een kerel die wel het geld had om verder te studeren was zo vriendelijk ons op de vloer van zijn studentenkot te slapen te leggen, en hij had vodka in huis, een drankje met vele kwaliteiten, waaronder verwarmende. Studeren interesseerde hem niet, zei onze gastheer met de harde vloer. Dat had je dan met jongeren die er het geld voor hadden. Eigenlijk wou hij messenwerper worden. En voor ik het goed en wel besefte stond ik uit dankbaarheid voor de aangeboden warmte vastgebonden in dat studenkot, klaar voor een circusdemonstratie, want hij kon het naar eigen zeggen al een heel klein beetje. En inderdaad, van de vijf messen die hij naar me smeet is er maar één dwars door een teen gegaan.

IJskoud Oxford.Beeld Alamy Stock Photo


Daags nadien eindigden we in een pracht van een achterlijk gat, er zouden postkaarten van gemaakt moeten worden, en het spijt mij zeer dat ik er de naam niet van onthouden heb. Zo het al een naam had. Maar het was nog kouder geworden, er vielen dingen uit de lucht die hagelbal noch sneeuwvlok waren, en nergens viel er onderdak te scoren. We zijn naar het politiebureel gegaan, want dat hadden ze daar dan weer wel, met de vriendelijke vraag of wij in de gevangenis mochten slapen. Die was natuurlijk al meer dan volzet, typisch, en op de vraag wat we moesten doen om toch nog in de gevangenis te raken die avond kregen we geen antwoord. Rare jongens, die Britten. Bof, we hadden voor de zekerheid een tent meegenomen, en hebben die noodgedwongen opgezet op het midden van een rotonde. Aan campings deden we niet. We lagen nog niet in onze veel te dunne slaapzak toen een ouder koppel ons vroeg wat wij dachten te doen op het midden van een kruispunt. Een vriendelijke vrouw met een vriendelijke man, dat bestond, en zij namen ons mee naar hun huis dat in niets leek op de mijnwerkersellende die we wensten te bewonderen. Ze haalden voor ons Pakistaans eten in huis, iets wat ik nog nooit had gegeten, en een uur nadat Tus en ik het hadden uitgeschreeuwd van de pikantigheid lagen we samen in een heerlijk warm bad dat rook naar verse appeltaart. Elk met een dikke sigaar, want ze hadden uiteraard allang bij elkaar gesnuffeld dat wij verstokte rokers waren. Het koppel had een hele wand met Pinguin-pockets, waarvan wij er enkele mochten uitkiezen. Eigenlijk had ik in dat huis willen blijven en die man en die vrouw willen vragen of ze soms mijn ouders wilden worden, maar dat leek mij tegen de regels van het vagebonderen. Dat ik voor oudere vrouwen viel, heb ik ontdekt toen ze nog snel mijn teen verzorgde, maar daarna moesten wij weer onherroepelijk weg, Tus en ik, gelijk de ganzen en de koperwieken naar het noorden.

Kregen we niet meteen een lift, dan sprongen wij zonder vervoersbewijs op de eerste de beste trein. Kwam er controle, en die kwam er wel degelijk, dan werden we gewoon van de trein gegooid

Kregen we niet meteen een lift, dan sprongen wij zonder vervoersbewijs op de eerste de beste trein. Kwam er controle, en die kwam er wel degelijk, dan werden we gewoon van de trein gegooid en bevonden we ons weer eens ergens in een stadje waarvan we nooit hadden gedacht er ooit terecht te zullen komen. Niets ergs kon ons in feite overkomen.

Het moeten onze negentienjarige bakviskoppen zijn geweest, onze meelijwekkende verschijningen in de smerige winter. Maar gedurende die hele reis hebben we geen enkele keer in onze tent geslapen. Altijd opnieuw kwam er wel een gastvrij iemand op de proppen. Ik denk zelfs niet dat ik in mijn hele leven vaker in een schuimend bad heb gelegen dan die keer in Engeland. We hebben kerstavond gevierd met een gezin dat we van toeten noch blazen kenden, en we hebben oudejaarsavond gevierd met een ander gezin dat we dan weer van haren noch pluimen kenden. Happy New Year! Dat ik van dronkenschap in hun kerstboom heb gekotst vonden ze normaal, want ook de gastheer had er al in gekotst. Mijn vriend Tus is er zo scheel als een deksel van de trappen gevallen en heeft op nieuwjaarsdag eveneens mogen ontdekken op oudere vrouwen te vallen, terwijl ik met de man door de stad zwalpte, hopeloos op zoek naar een doos aspirines.

Reis uit het verleden

Meer dan genoeg zaken in het leven worden al aan een puntensysteem onderworpen, ik weiger zelfs te overwegen of dit de mooiste reis van mijn leven was. Maar ik besef wel dat het een onmogelijke reis is geworden. Een reis uit een verleden, dat alleszins. We hadden geen telefoon, niet eens een bankkaart. Foto’s namen we niet, we hadden niet de behoefte onze vriendjes te laten weten waar we nu weer eens hadden ingecheckt. Voor de prijs van een blik ravioli en enkele pilchards neem je vandaag gewoon het vliegtuig naar bijna om het even waar in Europa. Na Marc Dutroux zag je amper nog een lifter op de pechstrook. En ik vrees dat ook de immense hartelijkheid waar Tus en ik op konden rekenen grotendeels is verdwenen.

Ik heb, met of zonder Tus, veel en graag gelift. Spuitende kranen van verhalen waren het, want al die uren van onderweegsheid dienden te worden overbrugd met getater. De chauffeur die zich een beeld wou vormen van zijn passagier. En omgekeerd, de passagier die nieuwsgierig was naar het dagelijks bestaan van zijn redder. Af en toe verzon ik me een leven, een ander, en soms een leuker, omdat ik het na drie ritten beu werd weer eens hetzelfde over mezelf te moeten vertellen. Ik heb het heerlijk gevonden de eenzaamheid van de trucker zo nu en dan te mogen verlichten tijdens lange ritten, dikwijls ook gewoon maar zwijgend, de kletswijverij is niet iedereen gegeven.

De zeldzame keer dat ik nog eens een lifter zie, neem ik hem vanzelfsprekend mee. De laatste die naast mij zat vond dat mijn auto een mestkar was en stonk naar sigaretten. Daar had hij helemaal gelijk in. Ook was ik recentelijk nog met een schaap naar de dierenarts gereden en had dat in de koffer gescheten. Dat geeft natuurlijk iets, van geur. Zeker in combinatie met in colablikken uitgedoofde Gauloises-peuken. En hij vroeg of ik zodanig van de nicotine was dat ik dan ook maar uitsluitend naar de muziek van kettingrokers luisterde. Ik had toevallig Tom Waits op liggen, het album Real Gone. Hij vond het maar niets. Bij het eerstvolgende pompstation heb ik ‘m eruit geflikkerd, en daar was hij ontzettend blij mee. Dat is ondertussen drie maanden geleden. Ik hoop dat hij daar nog steeds staat.

Slecht als ik ben in de vriendschap, onrustig, immer nog een beetje vagebonderend, steeds bezoeker, nooit een blijver, in de onmogelijkheid verkerend mij ergens anders dan in mijn graf voor langere tijd te vestigen, dat mag ik stilaan wel zeggen, zie ik Tus bijna niet meer. Ik meen dat hij naast een tuin met trampoline leeft. En dat is uiteraard niet erg.