Na talrijke beloftes van het beleid om dringend werk te maken om de overlast te stoppen is het eindelijk zover. De nieuwe ingrepen moeten nu soelaas brengen, ten minste dat hopen de bewoners. Voor de bevestiging is het echter wachten op het resultaat na de eerste wolkbreuk. Dat er iets moest gebeuren stond al vanaf het begin 2000 als een paal boven water. Bij de kleinste regenbui werden de zandzakken door de bewoners van Het Akkerhof bovengehaald om modder en wateroverlast uit hun huizen te weren. Om die overstromingshinder voor de inwoners van Gelinden te beperken werd er nu een nieuw wachtbekken, ter hoogte van de Ovelingenstraat aangelegd en erosiebuffers in de Vrijheersstraat. Later dit jaar zal ook Infrax gescheiden riolering aanleggen in de Vrijheersstraat, Populierenstraat en de Hoolstraat.

De verschillende kleine ingrepen die in het verleden werden genomen waren een maat voor niets en konden het tij niet doen keren. Ook de opvang in de Steenbornbeekvallei was een druppel op een hete plaat die problematiek slechts ten dele kon verhelpen. “Na de vele protestacties door heen die jaren van de bewoners zijn eindelijk de nodige stappen gezet om het probleem echt aan te pakken. Ik hoop samen met mijn buren dat wij nu eindelijk met een gerust hart op vakantie kunnen,” zegt Annemieke Stijnen.

Om de overlast in de toekomst te verhinderen, laat het stadsbestuur van Sint-Truiden een aantal werkzaamheden uitvoeren. “Het nieuwe wachtbekken zorgt ervoor dat het water dat bij zware regenval via de Vrijheersstraat naar het Akkerhof loopt wordt opgeslagen in een reservoir en vervolgens op een gecontroleerde manier wordt afgevoerd. Bovendien komen er bijkomende erosiebuffers voor het water dat aan de riolen en het wachtbakken ontsnapt”, zegt schepen van Openbare werken Bert Stippelmans.

Ook het profiel aan van het wegdek in de Ovelingenstraat wordt aangepast zodat het water dat normaal rechtstreeks naar de Steenbornbeekvallei zou vloeien, wordt afgeleid naar het bestaande wachtbekken. De kostprijs van de werkzaamheden bedraagt zo’n 69.000 euro, waarvan de stad slechts 10 procent betaalt. Het overige deel van het bedrag is ten laste van de provincie Limburg en de Vlaamse overheid.