Blog Uit het hart

Als het pijn doet, moet je vloeken (of niet?)

© Johan Dockx

Vloeken kalmeert. Het verlicht de pijn en verzacht de stress. Of voelt dat alleen maar zo? En is het inbeelding of horen we de laatste tijd vaker vloekwoorden uit de toiletsfeer?

Lieve Van de Velde

Een paar dagen geleden. Het regende. Echt van die eindeloze striemregen. Het waaide. Mijn paraplu sloeg binnenstebuiten. Ik kreeg de hele drasj in mijn gezicht. Een losgekomen haakje boorde zich in mijn hand. Bloed gutste over mijn duim. Ik zocht naar mijn sleutels. Bloed drupte op de klink. Ik vloekte. Of beter, ik was niet gestopt met vloeken. ‘K*k, k*k, k*k, k*k, k*k!’ Het Nederlandstalige woord voor ‘merde’ en ‘shit’ vermenigvuldigde zich in mijn mond. Toen de paraplu weer in zijn haakjes zat, de wonde op mijn duim een pleister had gekregen, en de doorweekte regenjas woest was uitgesmeten, stond ik stil bij die cascade die mijn mond had verlaten. Het was niet de eerste keer dat dit gebeurde. Ik betrap mezelf er voortdurend op, op het korte synoniem voor uitwerpselen.

Vroeger zei ik nooit dat fecale woord, besef ik. ‘Verdomme’ misschien. Of ‘f*ck’. En ‘shit’. Maar sinds een tijdje valt het me dus op dat ik shit begin te vernederlandsen. Niet alleen in gesproken taal, ook in appjes. Misschien heeft het te maken met het feit dat het lachende drolletje dat daar binnen handbereik ligt mijn infantiele vloekbrein besmet? Een beetje zoals Elon Musk een tijdje geleden op elk mailtje naar de persdienst van Twitter een automatische reply liet sturen met de emoji van het lachende drolletje. Ze zijn er intussen mee gestopt, testte ik gisteren. Ik kreeg nu een automatische reply met ‘Busy now, please check back later’. Maar dat terzijde.

Het voelt goed, denk ik, om er zo’n kort woord met twee bitsige k’s uit te gooien. Tegelijk voelt het ook bizar. Als ik mezelf met mijn extern oog observeer, kan ik toch niet anders dan denken: ‘Mens, heb je jezelf al eens goed bekeken, groot, net niet oud en toch sta je hier als een stampvoetend kind te vloeken voor je eigen deur. Met een kleuterwoord, en plus. Belachelijk. Onnozel. Raar.’

Menselijk, al te menselijk

Maar kijk: ‘Schaamte is voor niets nodig’, verzekert Marten van der Meulen me aan de telefoon. Hij is taalwetenschapper en auteur van Het Groot Nederlands Vloekboek. ‘Het is heel normaal, het hoort bij het mens-zijn. Ik vloek zelf ook geregeld. Alleen probeer ik me bewust te zijn van de context, en van welke vloekwoorden andere mensen kunnen kwetsen, want dat kan gebeuren, zeker bij woorden die religieus geïnspireerd zijn. Maar los daarvan kunnen er verschillende gewettigde redenen zijn om te vloeken, zowel fysieke als sociale. Het is vaak gerelateerd aan pijn, frustratie of een andere negatieve emotie. Situaties waarin we bijna dierlijk de nood voelen om een klank uit te brengen. Je kan dan ‘auw’ roepen, ofwel die pijn ondervangen door een vloekwoord te gebruiken. Dan doen we eigenlijk iets waarvan we als kind geleerd hebben dat het verboden is. Daarbij maken we een klein beetje adrenaline aan, wat volgens sommige onderzoeken helpt tegen de pijn, of ons toch tenminste afleidt van de pijn.’

Vloeken heeft ook iets verbindends, legt hij uit, een beetje zoals kinderen die samen stiekem iets doen wat niet mag. De aard van de vloek kan dan de lijm zijn die de groep nog eens extra aan elkaar bindt. Dat is wat taal altijd doet. Ik ken geen mensen die ‘Potvolkoffie’ roepend aan hun voordeur staan, terwijl ik in mijn directe omgeving wel geregeld ‘k*k’, ‘shit’, ‘merde’ en ‘f*ck’ hoor. Complimentje van de taalwetenschapper: ‘Dat zijn op zich goeie vloekwoorden, want ze eindigen op plofklanken (p, t, k b, d, red.), en die zijn niet toevallig oververtegenwoordigd in scheldwoorden. Denk maar aan pokke, kut, takke of, inderdaad, k*k. Het zijn woorden die je er makkelijk uitwerpt en die met een plof landen, dat zie je ook in andere talen: merde, putain, puta.’ Inderdaad, als ik ‘Duizend bommen en granaten!’ zou roepen, is de kans groter dat ik struikel over mijn medeklinkers dan dat het gescheld me verlichting brengt.

Zo 2023?

Maar is al dat fecaal gescheld dan een trend waar ik toevallig opgesprongen ben? Het internet leert me dat ‘shit’ al in de jaren zestig opdook en dat er zelfs in het Middelnederlands een voorganger bestond in de vorm van scitte. Shit gaat naar mijn gevoel ook al veel langer mee dan het Nederlandstalige drieletterwoord. Ik ben ook verre van de enige die het gebruikt. Overal rond me hoor ik het. Niet alleen als vloekwoord trouwens, ook in samenstellingen. Een k*kvoorstelling, om maar iets te zeggen. Of een k*krestaurant.

Dat er nu meer ‘k*k!’ geroepen wordt, betwijfelt Van der Meulen. ‘Je hebt zoiets als de frequency bias, dat is een typisch cognitieve fout die we maken. Een soort cirkelredenering. Iets valt ons op, we hebben er oog voor en denken dat het vaker voorkomt. Wat je ook krijgt, is, zoals vaker in taal, een aanstekelijkheid van dat soort woorden. Mensen gaan elkaar kopiëren, waardoor je in je eigen kringen hetzelfde woord hoort terugkomen.’

Niet dat er geen trends zijn in vloekwoorden. Van der Meulen: ‘Dit soort woorden komt bijna altijd uit taboedomeinen in een bepaalde cultuur in een bepaalde periode. Je kan ze bijna altijd onderbrengen in een van deze zes categorieën: religie, familierelaties, dood, lichaamssappen, ziektes en dieren. Vandaag zie je bijvoorbeeld dat woorden die te maken hebben met religie aan kracht verliezen. In Nederland zijn we daarom met ziekten beginnen te schelden: we geloven niet meer dat God ons kan verdoemen, dus zeggen we“tyfusen “kanker”.’

Dat lijkt mij dan weer te veel verbaal bochtenwerk en te weinig lettergeplof om er een geschikte vloek van te maken. Maar misschien moet ik mezelf toch dringend eens een ander vloekwoord aanleren. Dju, ploft dat genoeg?