Direct naar artikelinhoud
Opinie

Messieurs-dames, laat ze uw vriendelijkheid niet afpakken. Ze is ons meest kostbare verweer

Ingrid Vander Veken is auteur en columniste.

Twee maanden leef en werk ik er. Tot de blauw-wit-rode vlaggetjes voor de 14 juillet-viering worden opgehangen. Daarna wordt het te druk, weet ik, en dus keer ik terug.

Ingrid Vander Veken.

Op dag één slaat het gemis al in volle hevigheid toe. Ik mis de zon, de krekels en de kruidige geuren, de volle smaak van perziken en tomaten. Maar bovenal mis ik iets anders.

Ik mis de vriendelijkheid. Het bonjour messieurs-dames waarmee iedereen iedereen groet, tot in de wachtkamer van de dokter toe. Het au revoir et bonne journée encore waarmee de caissière van de supermarkt je het zopas uitgedraaide ticket toesteekt. De opgewekte toon waarop dat wordt gezegd, de glimlach die ermee gepaard gaat. De volstrekte afwezigheid van ongeduld en irritatie, de tijd die wordt genomen en die je wordt gegund.

Je mag de terugtocht nog zo lang rekken, uiteindelijk is er geen ontkomen aan. Halfweg wordt op een terras nors en zwijgend een glas water voor je neergesmakt. Amper ben je de grens over, of de eerste opgestoken middenvinger maakt zijn opwachting. Hoe dichter bij je bestemming, hoe oorverdovender de boze claxons. Welkom thuis!

Ik zet mijn koffers neer, sla de kranten open. Ik lees over de verruwing van het politieke debat. Een commentator legt uit hoe elkaar zelden ontmoeten ertoe leidt dat je nog amper met elkaar kan praten. Ik denk aan wat mijn lief, nochtans geen doetje met een rozige kijk op de mensheid, vaak zegt: iemand die je zopas de hand hebt geschud, sla je het volgende ogenblik niet op zijn gezicht.

En nee, misschien is die zuiderse vriendelijkheid niet meer dan beleefdheid, verpakt als minzaamheid. En ja, misschien zijn deze begroetingen slechts clichés, geprevelde gewoontewoorden, ontdaan van elke oprechtheid. Maar die vriendelijkheid ìs er, en ze wekt vriendelijkheid op. Zoals het tegendeel het tegendeel opwekt.

Hoe zijn wij ergens onderweg zo geworden, bedenk ik, lang voor terreur verschrikking zaaide, lang voor dit land verscheurd raakte?

Wij zijn van het tegendeel. Niet van de glimlach, maar van de opgestoken vinger. Niet van het luisteren, maar van het luid, boos toeteren. Niet van de wellevendheid, maar van het schelden. Niet van de tijd nemen, maar van meteen. Hier zie, lap!

Hoe zouden wij elkaar dan kennen? Hoe zouden wij een andere samenleving krijgen, een andere politiek? Wij, met die muren van verruwing tussen gemeenschappen en partijen, huidskleur en afkomst, soms zelfs huisnummers in eenzelfde straat. Wij, die een al dan niet verbale vuistslag verkiezen boven een hartelijk woord. Wij met ons overhaast, onwrikbaar gelijk.

Hoe zijn wij ergens onderweg zo geworden, bedenk ik, lang voor terreur verschrikking zaaide, lang voor dit land verscheurd raakte? Wij zijn ze kwijt geraakt, die eenvoudige omgangsvormen die het leven zoveel aangenamer maken. Die zachte fundering waarop het beschaafder bouwen is, die dam van bedachtzaamheid tegen dolgedraaide gram.

En ook dit denk ik: dat ik die vriendelijkheid terug wil, hier en nu. In deze, daartoe uitermate geschikte zomer, nu er meer tijd en rust is. Met wat minder zijn, maar wat meer met elkaar te maken hebben, zoiets. Ik zie de vakantiegangers al terugkeren, de verbazing op hun gezicht: is dit het verzuurde land dat ze achterlieten?

Een dag later denk ik dit nog altijd. Onversneden, met nog meer overtuiging zelfs. Messieurs-dames, ik deel uw verdriet zoals ik de voorbije maanden uw vriendelijkheid deelde. Laat ze u alsjeblieft niet afpakken, door niemand, nooit. Ze is zoals u bent, zoals wij horen te zijn. Ze is ons meest kostbare verweer.