Direct naar artikelinhoud

Pissing link

Het was maar een pisbak. Eentje die maar een paar weken heeft bestaan. Toch heeft Fountain van Marcel Duchamp de kunst voorgoed veranderd. Rutger Pontzen trok naar The Big Apple om te achterhalen waar het verdraaide ding gebleven is.

Honderd jaar geleden, begin april 1917, werd het ding bij een New Yorkse sanitairzaak aangekocht, daarna in een atelier opgehangen, vervolgens ingezonden voor een tentoonstelling, daar geweigerd, toen gefotografeerd en uiteindelijk weggegooid. Bijna een eeuw later, in 2004, werd het door 500 vooraanstaande Britse kunstkenners uitgeroepen tot "het belangrijkste kunstwerk van de 20ste eeuw".

De pispot van Marcel Duchamp roept een hoop verbazing op. Hoe is het mogelijk dat een voorwerp, dat maar anderhalve maand heeft bestaan, zo'n historische waarde heeft gekregen?

Maar goed, hij bestaat dus niet meer, die pot. Ja, vijftien replica's van latere datum, verspreid over even zoveel musea over de hele wereld. Maar het origineel zelf is spoorloos. Alleen ... ik zou het vinden! Zeker. Dat was het doel. Ik had er zelfs al een werktitel voor: Looking for a Loo. Of wat deftiger: À la recherche du pissoir perdu. Bovendien had ik al een lijst gemaakt van wie ik zou inlichten. In de eerste plaats de erven van de Franse kunstenaar Marcel Duchamp, die wel geïnteresseerd zouden zijn. En het Philadelphia Museum of Art, waar ze de meeste werken van de Franse kunstenaar bezitten, plus diens hele correspondentie. En daarna zou ik een paar ervaren topadvocaten bij de arm nemen. Want als ik het zou hebben gevonden, dan wilde ik daar ook mijn zuurverdiende vindersloon voor krijgen. Zo eenvoudig lag dat toch. Niet?

Maar eerst moesten er vragen worden beantwoord. Zoals: wie was die rare Duchamp (1887-1968), die een pispot in een kunstwerk wilde veranderen? Hoe belandde de Fransman in het destijds artistiek onderontwikkelde Amerika? Wat was de geschiedenis achter de anderhalve maand dat Fountain, zoals de officiële titel luidt, heeft bestaan? Maar de hamvraag luidde toch vooral: zou ik kunnen achterhalen waar die verdraaide pot is gebleven?

118 Fifth Avenue

Waar te beginnen? Waar anders dan op de locatie waar de pispot voor het eerst opdook, op de hoek van Fifth Avenue en 17th Street in Manhattan. In een weelderig pand waarin nu een GAP zit, en waar een eeuw geleden J.L. Mott Iron Works was gevestigd. Hoewel het interieur door de tijd flink is vertimmerd, geeft de hoge ruimte nog steeds een goed beeld van de grandeur die je kon verwachten van een luxe sanitairzaak gespecialiseerd in ligbaden, wastafels en urinoirs.

Het was hier dat, op 3 april 1917, de toen 29-jarige Franse kunstenaar Marcel Duchamp, samen met collega-kunstenaar Joseph Stella en de Amerikaanse verzamelaar Walter Arensberg, naar binnen wandelde om er zo'n urinoir te kopen. Dat was op zich al een memorabele gebeurtenis, omdat het drietal een grap wilde uithalen. Een grap die even eenvoudig als revolutionair zou zijn: eens kijken of ze van een piece of plumbing een heus kunstwerk konden maken?

Duchamp koos iets dat waarschijnlijk de meest uitgesproken reactie zou uitlokken: een pissoir. Hij liet zijn oog vallen op het model Bedfordshire, hoewel het type later ook voor een Panama is aangezien. Hoe dan ook, het porseleinen geval kon zijn goedkeuring wegdragen, vanwege zijn klassieke uitstraling. Maar ook door de erotische connotaties die aan de pot waren verbonden, als een 'Madonna van de badkamer', waarin een man - boys will be boys - zijn lid kan hangen.

33 West 67th Street

Het geelkoperen bordje naast de voordeur is blinkend gepoetst zoals dat hoort bij een pand aan een lommerrijke zijstraat van Central Park. 'The Atelier' staat er in gekrulde letters te lezen. De toegang oogt vorstelijk in zijn jugendstil, maar de ramen zijn klein, de interieurs lijken donker en de verlichte ingang is voor onbevoegden gesloten.

Hier werkte en woonde Duchamp van 1915 tot en met 1918, op de tweede verdieping, boven het appartement van Walter Arensberg, een groot verzamelaar van moderne kunst en Duchamps mecenas. Het was in dit atelier dat Duchamp, kort na aanschaf, zijn Bedfordshire-pispot toevoegde aan het arsenaal voorwerpen dat hij al eerder naar binnen had geloodst: een flessenrek, fietswiel (op krukje), hoedenkapstok en sneeuwschuiver. Van het interieur zijn een paar foto's bewaard gebleven, wat op zich al een wonder is. Erop is te zien hoe alles kriskras door de kamer stond. En dat de pot aan een ijzerdraad in de alkoof van de kleine achterkamer bungelde.

Wie Duchamp kende, besefte (misschien) dat het de kraamkamer betrof van een nieuw soort kunst: 'readymades' (of 'objets trouvés'), zoals Duchamp zijn meegetorste voorwerpen in 1917 begon te noemen. Een nieuwe kunstvorm die een revolutie in de moderne kunstgeschiedenis zou veroorzaken.

Nu was een beetje commotie Duchamp niet vreemd. De Franse kunstenaar had een naam hoog te houden. Vier jaar eerder was hij in New York in één klap beroemd geworden met een schilderij op de Armory Show, waar voor het eerst op grote schaal moderne kunst uit Europa werd getoond.

Met dat kubistische schilderij van een naakt dat de trap afloopt, Nu descendant un escalier, was Duchamp plots berucht en het kunstwerk een succès de scandale. "Hij was in New York net zo beroemd als Napoleon", zou zijn vriend Henri-Pierre Roché vertellen.

Twee jaar later ging hij in op een uitnodiging om naar New York te verhuizen. Duchamp zou het gaan maken, moet zijn verwachting zijn geweest. Als een speelse rebel uit Europa die plagerig, rellerig, ambitieus en opportunistisch, garant stond voor controversiële en baanbrekende kunst. Iemand die had besloten onderscheidend te zijn. Anders.

En dat imago smaakte naar meer. Moest gecontinueerd worden. Niet met een zoveelste schilderij, maar met iets dat de kunstwereld op zijn kop zou zetten. Met een urinoir. Als kunstwerk. En omdat kunstwerken altijd gesigneerd en gedateerd zijn, werd ook deze pispot van een naam en datum voorzien: 'R. Mutt 1917', een duchampiaanse verwijzing naar de middenstandszaak op Fifth Avenue waar het allemaal was begonnen.

Lexington Avenue

Betekende de Armory Show in 1913 de grootscheepse introductie van Europese moderne kunst in de VS, zo moest de eerste Exhibition of the Society of Independent Artists van april 1917 de introductie zijn van wat Amerika zelf aan artistieke nieuwlichterij had voortgebracht. De show zou een avant-gardistisch tegenwicht moeten geven aan het conservatieve academisme dat de Amerikaanse kunst tot dan toe had gekenmerkt. Het idee was dat iedereen die 5 dollar betaalde, kon meedoen. Met wat voor soort werk ook.

Op 7 april zond Duchamp zijn urinoir anoniem in, als een werk van de Amerikaanse kunstenaar Richard Mutt. Omdat Duchamp en Arensberg in de tentoonstellingscommissie zaten zou de pot zeker door de selectie komen. Toch?

Het bleek een catastrofale misrekening.

Het merendeel van de jury besloot dat de pot niet meer dan een pot was, en omdat Duchamp zijn betrokkenheid als maker niet kon prijsgeven, bemoeide hij zich niet met de ontstane onenigheid. Volgens getuigen werd de pot als 'onfatsoenlijk' en 'beledigend' gezien.

Het was al met al een domper. De pot verdween al snel uit zicht, achter een gordijn. Duchamps poging zijn provocatieve daad uit 1913 te herhalen, strandde vroegtijdig. Hij had niet alleen het academisme van de New Yorkse kunstscene op de proef willen stellen, maar ook het zogenaamde avant-gardisme van de Independent Artists zelf. In beide gevallen had de Fransman het hardnekkige conservatisme van artistiek Amerika onderschat. Twee dagen na de opening op 9 april diende Duchamp zijn ontslag in als hoofd van de 'hanging committee'.

Het cynisme tegenover de pot - dit is toch geen kunst? - was overigens wel een voorbode van wat dit soort 'kunst' later te wachten zou staan. Is alles wat een kunstenaar maakt of inzendt vanzelfsprekend 'kunst'? Kan een idee op zich al genoeg zijn? Waar is het artistieke vakmanschap? Eindigt hiermee het idee dat kunst 'de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie' is, zoals Willem Kloos het lang gekoesterde kunstdoel verwoordde?

Duchamp introduceerde de veronderstelling dat ook een anoniem vervaardigd, industrieel product artistieke waarde heeft. "Er is schoonheid te ontdekken in alles wat ons omringt", zou hij bij de beoordeling van de pot hebben gezegd. Later zou hij beseffen dat ambachtelijkheid en individualisme anno 1917 nog steeds belangrijke ingrediënten van de Amerikaanse kunst waren. De controversiële, maar revolutionaire daad van Duchamp, om een urinoir tot kunst te bestempelen, paste daar niet bij.

291 Fifth Avenue

Een eeuw geleden bevond zich hier, op de bovenste verdieping, de destijds befaamde galerie 291 van Alfred Stieglitz. Daar dook de pispot van Duchamp een paar dagen na de Artists Show op.

Het was een slimme zet van Duchamp: hij wilde zijn vermaledijde urinoir een tweede kans geven om tot kunstwerk te worden gepromoveerd. En waar beter dan bij Stieglitz, de begenadigde fotograaf, maar ook degene die haast in zijn eentje verantwoordelijk was voor de introductie van Europese kunstenaars in Amerika. Hij bracht New York het idee bij dat kunst hedendaags kon zijn, en liet in zijn galerie voor het eerst schilderijen zien van Cézanne, Picasso, Matisse, Ernst en Picabia.

De eerste zet die Duchamp en Stieglitz bedachten was om van het porseleinen geval een foto te laten maken, in een enscenering die de pot een artistieke eeuwigheidswaarde zou verlenen. Zo werd de urinoir niet zomaar op zijn kant gelegd, maar als een klassiek beeldhouwwerk gefotografeerd, op een sokkel en tegen de achtergrond van een schilderij van Marsden Hartley, destijds een beroemd Amerikaanse schilder. Bovendien nodigde Stieglitz op voorspraak van Duchamp de belangrijkste kunstcriticus van New York uit, Henry McBride, om te komen kijken en mogelijk een artikel over deze revolutionaire geste te schrijven.

Het is uiteindelijk niet gelukt. McBride kwam niet langs. Sterker, na mei 1917 is van die hele urinoir geen spoor meer teruggevonden. Daarmee stierf het object dat Duchamp eeuwige roem had moeten opleveren een tweede dood.

Waar het is gebleven? Het meest waarschijnlijke scenario is dat Stieglitz het ding eenvoudig bij het vuilnis heeft gezet. Relativeerde Stieglitz het belang van de pot niet eens in een brief, door het enkel als een plaagstoot te zien? Komt bij dat Stieglitz, kort nadat hij het urinoir had gefotografeerd, zijn pand uit moest. In een paar weken tijd ruimde hij zijn hele inventaris op en was zijn galerie leeg.

Hoe is het dan mogelijk dat Duchamps urinoir, ondanks het verloren geraakte origineel, zo'n bekendheid heeft gekregen? Eenvoudig antwoord: dankzij de replica's die ervan zijn gemaakt. De eerste namaakpispot dateert van 1936, toen nog in miniatuurvorm, als onderdeel van zijn Boîte-en-valise, zijn minimuseum in kofferformaat. Veertien jaar later volgde de eerste 'grote' kopie, gekocht op een Parijse rommelmarkt, door Duchamp opnieuw gesigneerd en gedateerd.

Dat Duchamp zijn eerste replica in 1950 maakte, hing samen met de groeiende aandacht voor readymades na WO II. In de slipstream daarvan besefte Duchamp maar al te goed, dat hij ooit het eerste exemplaar van deze ontwikkeling had gemaakt. Omgekeerd verklaarden kunstenaars in die tijd Duchamps pot, met zijn mysterieuze bestaan, al snel als de heilige graal van deze vernieuwing.

Wat Duchamp tot tweemaal toe niet was gelukt, slaagde nu wel: het urinoir werd in de jaren 60 tot kunstwerk verklaard. In welke vorm ook. Er zijn door hem zestien 'nieuwe' exemplaren van het handbeschilderde opschrift 'R. Mutt 1917' voorzien.

Zonder Duchamps Fountain zouden museumzalen er vandaag anders uitzien. Hoeveel kunst is niet schatplichtig aan het befaamde urinoir dat honderd jaar geleden bij J.L. Mott Iron Works als grap werd aangekocht? Salvador Dalí's ouderwetse draaischijftelefoon met een rode kreeft als hoorn, Tracey Emins onopgemaakt bed inclusief tissues en condooms, Armans ingelijste ontbijttafels met borden, bestek en beleg. En ja, ook de gouden closetpot van Maurizio Cattelan, waarop je in het Guggenheim Museum sinds een jaartje, hoewel officieel als kunstwerk gekwalificeerd, daadwerkelijk je behoefte kan doen.

Fountain Avenue, Brooklyn

Dat ik in hartje Brooklyn sta, is te danken aan het New York City Department of Sanitation - het hoofdkantoor van de plaatselijke vuilnisdienst. En aan hun hulpvaardigheid op mijn wat ongebruikelijke vraag. Want mocht het zo zijn geweest dat de pot van Duchamp inderdaad door Alfred Stieglitz op de stoep voor zijn galerie aan Fifth Avenue is weggegooid, dan moet die door de vuilnisdienst zijn opgehaald en ergens gedumpt.

Op het vuilnisarchief lieten ze me oude foto's, landkaarten, correspondentie en statistische gegevens zien, waaruit bleek dat huisvuil begin vorige eeuw veelal diende voor landuitbereiding aan de moerassige grenzen van New York. De 'landfill' die ze daarvoor gebruikte bestond uit 'huisvuil, constructiepuin, asbestresten en, welja, maffiadoden', zoals de documenten te lezen gaven.

En wat blijkt? Er ligt precies in dat gebied een heuse Fountain Avenue. Hoe verzin je het? Natuurlijk, de locatie is eerder symbolisch dan historisch correct. Maar toch, mocht je hier gaan graven zou je heel misschien de pot van Duchamp kunnen vinden.

Wat ook zou kunnen (en even onwaarschijnlijk is): dat iemand destijds op de stortplaats de pot mee naar huis heeft genomen. Er waren in deze omgeving hele gemeenschappen bezig met het 'sorteren' van huisvuil, vooral Italianen. Het is dus denkbaar dat iemand de pot mee naar huis heeft genomen en daar heeft aangesloten. En dat nu, anno 2017, iemand dagelijks zijn volle blaas ledigt in een pissoir, gesigneerd en gedateerd 'R. Mutt 1917', niet wetende dat als hij het keramische geval zou aanbieden op de kunstveiling van Sotheby's of Christie's, het meer dan 100 miljoen euro kan opleveren.

Toch mooi. Misschien moet ik een advertentie in de plaatselijke Streekkrant zetten: "Wanted: old fashioned fountain. Used but still in good shape. Signed and dated. Reward: 1 million dollar."