Direct naar artikelinhoud

Ivo Dimchev toont briljant de hond in elk van ons

Volgend weekend is in Oostende We.art.dog.come van Ivo Dimchev te zien. Een briljante theatervoorstelling, waarin de Bulgaarse performer aantoont dat ook al denken we goden te zijn in het diepst van onze gedachten, we hoogstens maar hondse goden zijn.

Dit stuk, een ‘bespiegeling over cultuur en natuur’, opent met een van de sterkste podiumbeelden die ik in jaren zag. Dimchev komt op, legt een hond aan de leiband en verdwijnt weer. Minutenlang zit die hond daar. Hij kijkt ons, het publiek, aan, en verzet zich af en toe. Wij kijken terug, en schuiven even ongemakkelijk op onze stoel. Een hond is misschien wel de beste vriend van de mens, maar het is geen mens. Kijken is niet noodzakelijk zien, herkennen. Hier valt weinig of niets te herkennen. Het beest toont niets, ‘ziet’ wellicht ook niets. Een heel eind verder toont een monitor witte sneeuw. Ook op dit scherm gebeurt niets, valt er niets te zien. Ondertussen hoor je Vlamingen die praten over Brussel. Ook daar: twee werkelijkheden die met elkaar geen uitstaans hebben.

Kort daarna schreeuwt Dimchev, stram in houding: ‘You are in the middle of my subjective reality.’ Voor hem zit Christian Bakalov op handen en voeten. Met een deken over zijn lijf lijkt ook hij een grote hond. Zo behandelt Dimchev hem toch: als een huisdier dat hij aanhaalt om er zich zelf aan te warmen. Toch schreeuwen ze elkaar even later woedend toe. Nog wat later zetten ze allebei een gestileerd Afrikaans masker op hun hoofd om een verhaal op te dissen over twee mensen die uit elkaar zijn en ruziën over wie de hond en wie het paard heeft. Dan gaat het over een vroegere, dode hond en over wormen. Maar plots, als je de draad haast kwijt bent, is die zin daar weer. ‘Where are we now? In the middle of someone’s subjective reality.’

Dit is geen vrolijke wereld. Hier is elkeen slechts een poppetje in het privétheater van andermans verbeelding. Dimchev en Bakalov gaan navenant wreed met elkaar om, als kinderen die met poppen rotzooien. Dat wordt nog sterker aangezet in het tweede deel, als de twee mannen een bejaard koppel spelen. Bakalov snurkend en afwezig, Dimchev, met een pruik, hysterisch gillend en klagend. ‘Parle, parle’ roepen ze elkaar toe. Maar net zoals de moeder en de zoon in Becketts ‘Malone meurt’ behandelen ze elkaar honds.

Luguber wordt het stuk als zes kantoorstoelen met zwarte poppen, gemaakt uit vuilniszakken, het podium opgerold worden. Een gruwelijk koor voor een gruwelijke pantomime die uitloopt op de dood. Tot slot wordt de hond weer opgevoerd. ‘Hey dog, I represent reality, so you represent GOD’, zijn Dimchevs laatste woorden.

Al denken we goden te zijn in het diepst van onze gedachten, we zijn hoogstens hondse goden. Dat toont Dimchev. Hij toont onttakeling, veroudering en sterven. Maar hij toont ook hoe we sterven als subject. We sterven als honden. Even onbegrijpend, even weerloos. Extreem, briljant theater.