Direct naar artikelinhoud

'Een punkopera in vijf weken tijd'

Arne Sierens praat zoals hij theater maakt: druk, groots, luid. Zeker sinds Bernadetje (1996) behoort hij tot 's lands podiumglorie. Zijn eerste werk, Het rattenkasteel, was een opera op basis van een Nero-album.

We zitten in een kamertje vol boeken en dvd's en ook de ruimte ernaast heeft hij volgestouwd met inspiratiemateriaal. Xena: Warrior Princess staat broederlijk naast oude Japanse klassiekers. "Ik ben een afvalverwerkend bedrijf. Ik gebruik alles. Mijn vader was schrijver, maar hij zag kunst niet als iets heiligs. Hij vond zogenaamd literaire boeken niet beter dan thrillers of strips. We maken allebei geen onderscheid tussen hoge en lage cultuur."

Zijn eerste werk herinnert Sierens zich heel goed: Het rattenkasteel, een opera uit 1984 gebaseerd op het stripverhaal van Nero. Vier personages - Nero, detective Van Zwam, dokter Ratsjenko en Madame Blanche - beleven een eenvoudig avontuur. "De intrige van een opera moet poepsimpel zijn, echt op maat van kleuters, want je moet alles via muziek, beelden en zang kunnen oproepen. En aan het einde van het verhaal is er een veldslag tussen de mensen en de ratten. Prachtig, toch?"

"Met Het rattenkasteel ben ik geboren als artiest. Daarvoor had ik al wel wat dingen gemaakt, maar dat was de eerste productie waarvan ik dacht: dit ben ik, helemaal. Het was alles wat het moest zijn: Vlaams, lyrisch, plat, poëtisch en heel lichamelijk. Alle elementen die mijn later werk typeren, zaten er toen al in."

Toen hij in de jaren tachtig in Brussel studeerde, zat hij samen met componist Johan De Smet in een postpunkgroepje, Perfectone. "Johan drumde, mijn broer speelde gitaar en ik zong. Hoewel we zelf postpunk speelden, waren we vooral gek op opera. Als kind ging ik al naar opera's kijken. Rigoletto van Verdi, jongens toch, het publiek zat mee te zingen! Toen al wist ik dat ik opera's wilde maken."

Vliegtuigmotoren

Maar Sierens zou Sierens niet zijn als hij het genre van de opera niet volledig naar zijn hand zette. "De manier waarop we onze opera maakten, was bijzonder. Mozart heeft eens een opera geschreven in vijf weken tijd, dus Johan en ik vatten het plan op om hetzelfde te doen. Onze leidraad daarbij was het manifest dat de Amerikaanse avant-gardecomponist George Antheil schreef voor de moderne opera. De meeste opera's waren in zijn ogen veel te lang, dus stelde hij een paar regels op: een aria mag maximaal één minuut duren. Een opera moet kort en krachtig zijn en vooral véél lawaai maken, bijvoorbeeld met vliegtuigmotoren. Dat vonden wij natuurlijk vree wijs."

In vier weken tijd schreef Sierens een libretto. "Volledig in verzen met aria's, duetten, een kwartet en een koor. Alles erop en eraan. Dat gaf ik aan Johan en hij begon meteen te componeren. Terwijl hij de muziek schreef, zocht ik de muzikanten, zangers en acteurs bij elkaar." Dat ging vlot: Peter Vermeersch stemde meteen toe en een paar zangers van het koor van De Munt wilden meewerken. De kostuums en maskers waren van de hand van Eric De Volder. En Dirk Opstaele van Leporello speelde een rat. "Een van zijn allereerste rollen. (lacht) Zowat iedereen die in de jaren tachtig in Gent woonde en artistieke ambities had, deed mee. Allemaal op vrijwillige basis. Het enige wat we hen konden geven, was soep en boterhammen."

"Toen we begonnen met repeteren was de muziek nog niet klaar. Maar dat was geen probleem, want bij Mozart was de ouverture pas af op de generale repetitie. Dus wij dachten: voor de generale mág onze ouverture niet klaar zijn. Johan heeft gelijk zot zitten componeren, een race tegen de tijd. Om de twee dagen kwam er een stapel muziekpapieren binnen en dan hadden we weer een aria of een duet. De ouverture hebben we effectief pas op de generale repetitie gekregen. (lacht)"

"De première herinner ik me nog goed. De zaal van het Nieuwpoort- theater, het huidige Campo, is niet groot: elf meter op elf. Zet daar maar eens een decor en veertien muzikanten op, waarvan drie slagwerkers met trommels, gongen en slijpschijven. Elke vierkante centimeter van het theater was bezet, zowel op het podium als in de zaal. En dan: lichten uit. Nero komt op, staat te slapen op het podium, Madame Blanche neemt zijn hand vast, Nero schiet wakker en het koor zingt keihard in tenor: 'wat doet gij met mijn hand, maadááám?' Het publiek was in shock. Elektriciteit in de zaal. Totaal nieuw was het. De muziek van Johan had in de verste verte niets met opera te maken. Bij opera denkt iedereen aan De Munt, bourgeoisie, dikke zangeressen en een grote sérieux. Maar dit was een punkopera. De muziek was niet punk, maar de spirit wel. Rock-'n'-roll was het. Een opera, maar dan tien keer zo rap."

Kind zonder badwater

"Om de zoveel tijd maak je een werk waarin alles samenkomt", zegt Sierens. Het rattenkasteel was zo'n voorstelling. "Het tweede stuk dat insloeg als een bom was Moeder en kind. Die samenwerking met Alain Platel, dat was pure chemie. Na drie voorstellingen was dat ook op. We hebben er alles kunnen uithalen."

Ook Maria eeuwigdurende bijstand was een sleutelwerk omdat het de eerste keer was dat Sierens iets maakte samen met Marijke Pinoye, Johan Heldenbergh en Titus De Voogdt, acteurs met wie hij inmiddels vaker samenwerkt. "Het maakproces van het stuk daarvoor verliep heel stroef. Ik herinner me dat ik na een moeilijke repetitie thuiskwam, een blad nam en daarop in koeien van letters schreef: 'ACTEURS = VRIENDEN'. Sindsdien werk ik alleen nog maar samen met spelers die ik doodgraag zie."

Een ander uitgangspunt: keep your darlings. "(lacht) Ik heb nog heelder voorstellingen buiten gegooid omdat ik er fantastische dingen niet in gepuzzeld kreeg. Als je een geweldig idee hebt, dan is het omgekeerd: de rest past niet, weg ermee!"

De derde regel waar hij bij zweert: vijf maanden repeteren en geen dag minder. "Tijd is absoluut nodig. Té veel mensen blijven hangen bij eerstegraadsideetjes. Dat is niet interessant. Je laatste idee is het beste, nooit je eerste. Een eerste idee is intuïtief juist, maar je moet doorwerken. Die eerste versie zal dan terugkomen in een getransformeerde, verbeterde vorm. Dat is keihard wroeten. En dat kost tijd. Maar het loont de moeite."

Die lange repetitietijd is ook nodig omdat een stuk bij Sierens ontstaat op de scène. "Samen met de acteurs vertrek ik altijd van nul. Dat is het leukste. Een schilderij naschilderen interesseert me niet. Het is op het lege canvas dat het gebeurt. Bij Blauwe Maandag Compagnie heb ik ooit in hoog tempo Dozen gemaakt, zoals bij een partijtje snelschaken. De acteurs gaven me ideeën. Op basis daarvan begon ik de volgende dag 's morgens in alle vroegte te schrijven. Een paar uur later gaf ik de tekst aan de acteurs en na tien minuten kende Stany Crets hem al vanbuiten. Dat vond ik spectaculair: er is een idee, 's morgens schrijf ik dat neer en tegen de middag staat een acteur het te spelen. In minder dan 24 uur tijd van een idee tot bijna af, dat vond ik fantastisch. Dat heeft mijn filosofie nog aangescherpt dat speelvloer en bureau één moeten zijn."

"Nog steeds gaat het schrijven bij mij heel snel. Het is eigenlijk het einde van de rit. Niet meer dan het vastleggen van de partituren. Na een paar maanden repeteren zit hetgeen je op de vloer gezien hebt in je vezels. Dan is het gewoon afwerken. In één ruk schrijf ik het neer. Soms staat het er op tien minuten tijd op. Het lijkt simpel, maar het is godverdomme niet eenvoudig om te maken. De teksten klinken misschien realistisch, maar dat zijn ze absoluut niet. We maken hypertheater. Tijd en ruimte en de manier van spelen zijn helemaal niet realistisch. De voorstellingen hebben meer te maken met dans dan met realisme."

"Toen ik in 1977 De dodenklas van Tadeusz Kantor zag, werd ik voor het eerst volledig overmand door emoties omdat het zo'n totaalervaring was. Toen wist ik dat al het andere theater overbodig was. Al langer was ik aan het zoeken naar een manier om mijn straat, de plek waar ik vandaan kom en die me getekend heeft, om te zetten naar theater. Toen ik Kantor zag, was mijn probleem opgelost: ik zag dat je tegelijkertijd hyperrealistisch én hypertheatraal kunt zijn. Sindsdien vind je die twee uitersten terug in al wat ik maak."