Direct naar artikelinhoud

Waar de cultuur is verdwenen, leert een mens overleven

Op tv, in de krant, de politiek en het onderwijs: overal ligt de cultuur in de uitverkoop, alleen het spektakel telt nog. Onze echte crisis, is een morele crisis zonder weerga

De cultuur heeft altijd een bepaalde sociale rangorde aangebracht tussen de mensen die haar cultiveerden, verrijkten en bevorderden, en de mensen die haar meden, minachtten of negeerden en die om sociaaleconomische redenen van de cultuur uitgesloten waren. Tot aan onze tijd waren er beschaafde en onbeschaafde mensen, en tussen die twee uitersten min of meer beschaafde en min of meer onbeschaafde mensen. Die indeling was voor de hele wereld duidelijk, omdat de waardestelsels, de culturele criteria en de denk-, beoordelings- en gedragspatronen voor iedereen hetzelfde waren.

Dat is nu allemaal veranderd. Het begrip cultuur is zo opgerekt dat het eenvoudigweg verdwenen is, al durft niemand dit openlijk te erkennen. Het is een ongrijpbaar, massaal en figuratief spook geworden. Dat komt doordat niemand meer beschaafd is als iedereen dit denkt te zijn of als de inhoud van dat wat we cultuur noemen zozeer gecorrumpeerd is dat iedereen met recht kan stellen dat hij beschaafd is.

De politieke correctheid heeft ons weten wijs te maken dat het arrogant, dogmatisch, kolonialistisch en zelfs racistisch is om van superieure en inferieure of zelfs maar van moderne en primitieve culturen te spreken. Volgens deze aartsengelachtige opvatting zijn alle culturen op hun eigen wijze en in hun eigen omstandigheden gelijk geschapen en zijn het gelijkwaardige uitingen van een schitterende menselijke verscheidenheid.

Etnologen en antropologen waren verantwoordelijk voor deze gelijkschakeling van culturen, net zolang tot de klassieke definitie van dat woord was uitgehold, maar ook sociologen die zich op de literaire kritiek richtten, hebben eenzelfde semantische revolutie ontketend door de culturele gedachte op te nemen in de aculturele, onder de vlag van de 'populaire cultuur', een minder verfijnde, doordachte en pretentieuze vorm dan die andere, maar wel vrijer, waarachtiger, kritischer, representatiever en gedurfder. De onbeschaafden kregen een waardigheid die telde en daardoor werd alles wat op dit speciale terrein incompetent, platvloers of slonzig was, ruimschoots goedgemaakt door de vitaliteit, humor en de onbevangen, authentieke manier waarop het de gewoonste menselijke ervaringen tot uiting bracht.

Tegenwoordig is niemand meer onbeschaafd, of liever gezegd: we zijn allemaal béschaafd. We hoeven maar een krant of een tijdschrift open te slaan en we vinden ontelbare verwijzingen naar de talloze uitingen van die universele cultuur die we allemaal bezitten, zoals 'de cultuur van de pedofilie', 'de cultuur van de marihuana', 'de punkcultuur', 'de esthetische nazicultuur' en andere. We zijn nu allemaal in een bepaald opzicht beschaafd, ook al hebben we misschien nooit een boek gelezen of een tentoonstelling van schilderijen bezocht, een concert beluisterd of een van de grondbegrippen geleerd van de humanistische, wetenschappelijke en technische kennis van de wereld waarin wij leven.

Tijdperk van specialisatie

We wilden af van de elite, die ons moreel tegenstond met haar bevoorrechte, neerbuigende en kieskeurige sarcasme en die alleen al door haar naam botste met onze egalitaire denkbeelden. Hoe kunnen we over een wereld zonder cultuur praten in een tijd waarin ruimtevaartuigen die de mens heeft gebouwd tot de sterren reiken en er minder analfabeten zijn dan ooit tevoren?

Ja, dat is allemaal reële vooruitgang, maar het is niet het werk van beschaafde mannen en vrouwen, maar veeleer van specialisten. En de afstand tussen cultuur en specialisatie is even groot als die tussen de Cro-Magnon-mens en de neurasthenische sybarieten van Marcel Proust. Niemand kan overal alles van weten - dat was vroeger al niet mogelijk en is dat nog altijd niet - maar voor de beschaafde man of vrouw diende de cultuur om rangorden en voorkeuren aan te brengen op het terrein van kennis en esthetische waarden. In het tijdperk van de specialisatie en het verval van de cultuur zijn deze rangorden opgegaan in een vormloze wirwar waarin alle wetenschappen en technieken gerechtvaardigd en gelijk zijn, in aansluiting op de warboel waarin de ontelbare levensvormen die tot cultuur zijn gedoopt worden gelijkgesteld. Daarmee kan op geen enkele manier ook maar met enige objectiviteit worden onderscheiden wat in de kunst mooi is en wat niet. En alleen zo'n uitspraak is al achterhaald, omdat het begrip schoonheid als zodanig al evenzeer in diskrediet is geraakt als de klassieke cultuurgedachte.

De specialist graaft diep en dringt ver door in zijn vakgebied, maar weet niet wat er om hem heen gebeurt en houdt zich ook niet bezig met de vaststelling van de schade die hij mogelijk veroorzaakt op andere gebieden van het bestaan dan het zijne. Deze eendimensionale mens, zoals Marcuse hem aanduidde, kan tegelijk een groot specialist en een onbeschaafd persoon zijn, omdat zijn kennis hem niet met anderen verbindt maar hem isoleert in een specialisme dat weinig meer is dan een nietige cel in het uitgestrekte domein van de kennis.

Specialisatie bestaat al sinds het begin van de beschaving en heeft met de opmars van de kennis terrein gewonnen. De sociale communicatie, die gemeenschappelijke noemer die de lijm van het sociale weefsel is, werd onderhouden door de elite, de beschaafde minderheid, die ook bruggen sloeg en een wisselwerking mogelijk maakte tussen de verschillende kennisdomeinen - natuurwetenschappen, geesteswetenschappen, schone kunsten en techniek.

In zijn beroemde essay 'Notes Toward the Definition of Culture' stelde T.S. Eliot dat cultuur niet met kennis mocht worden gelijkgesteld - hij leek meer naar onze tijd dan naar die van hemzelf te verwijzen, want een halve eeuw geleden was het probleem bij lange na niet zo ernstig als nu - omdat cultuur iets is wat voorafgaat aan en een grondslag vormt voor kennis, een geesteshouding en een bepaalde gevoeligheid die haar leidt en een precieze werkzaamheid, een soort moreel ontwerp oplegt. Daarbij zou het onjuist zijn om gelijke functies aan natuurwetenschap en kunst en geesteswetenschappen toe te kennen.

Juist doordat is vergeten ze te onderscheiden, is op het terrein van de huidige cultuur overwegend verwarring ontstaan. De natuurwetenschap boekt vooruitgang, alsook de techniek, waarbij het oude, verouderde en achterhaalde wordt vernietigd. Voor hen is het verleden een kerkhof, een wereld van dode dingen die door nieuwe ontdekkingen en vindingen zijn vervangen. Kunst en geesteswetenschappen worden wel vernieuwd maar boeken geen vooruitgang, ze wissen hun verleden niet uit maar bouwen erop voort, worden erdoor gevoed en voeden omgekeerd zelf ook het verleden. Hoe groot het verschil en de afstand dus ook mogen zijn, een schilderij van Velázquez is net zo levend als een van Picasso, en Cervantes is nog altijd even bij de tijd als Borges of Faulkner.

Specialisatie en vooruitgang, onverbrekelijk verbonden met de natuurwetenschap, is een gedachte waarvan kunst en geesteswetenschappen niets moeten hebben. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat literatuur, schilderkunst en muziek zich niet ontwikkelen en niet veranderen. Maar er kan niet van worden gezegd, zoals van scheikunde en alchemie, dat de eerste de laatste uitwist en overtreft. Literatuur en beeldende kunst die een bepaalde hoogte van uitmuntendheid bereiken, vergaan niet met het verstrijken van de tijd: ze leven voort en ze verrijken nieuwe generaties en ontwikkelen zich gelijk daarmee.

Kunst en geesteswetenschappen waren tot nog toe dan ook de grootste gemene deler van de cultuur, de ruimte waarbinnen ondanks verschillende talen, tradities, overtuigingen en tijdperken communicatie tussen mensen mogelijk was, omdat mensen die geroerd worden door Shakespeare, verbluft door Rembrandt en Mozart, en die lachen om Molière, nader komen tot degenen, en met hen een dialoog aangaan, die deze werken lazen, beluisterden of bewonderden in de tijd dat ze geschreven, geschilderd of gecomponeerd werden.

Deze gedeelde ruimte, die nooit gespecialiseerd werd, die altijd binnen ieders bereik bleef, heeft wel perioden gekend van uiterste complexiteit, abstractie en hermetisme, waardoor het begrip van bepaalde werken aan een elite was voorbehouden. Maar ook als deze experimentele of avant-gardistische werken inderdaad onontgonnen gebieden van de menselijke werkelijkheid uitdrukten en vormen van blijvende schoonheid schiepen, uiteindelijk waren ze toch altijd ook weer leerzaam voor de lezers, toeschouwers of luisteraars en namen ze hen daarmee op in de gezamenlijke ruimte van de cultuur.

Dagelijkse helletocht

Een paar jaar geleden zag ik in Parijs op de Franse televisie een documentaire die ik nooit ben vergeten. De documentaire schetste de problemen op een middelbare school in de buitenwijken van Parijs, in zo'n wijk waar verarmde Franse gezinnen zich vermengen met immigranten uit Afrika bezuiden de Sahara en uit Latijns-Amerika, en ook met Arabieren uit de Maghreb. Die openbare middelbare school was het toneel geweest van gewelddadigheid: mishandeling van leraren, verkrachting op de toiletten of de gangen, steekpartijen, en als ik me goed herinner zelfs vuurgevechten tussen jeugdbendes.

Voldaan zei de schooldirecteur dat dankzij de pas geïnstalleerde metaaldetector waar de leerlingen langs moesten als ze op school kwamen, boksbeugels, messen en andere wapens in beslag werden genomen. Het aantal bloedige incidenten was daardoor drastisch afgenomen. De school had bepaald dat leraren noch leerlingen alleen mochten rondlopen, zelfs niet om naar de wc te gaan. Ze moesten ten minste door één andere persoon worden vergezeld. Daarmee werden aanvallen en hinderlagen voorkomen.

Het indrukwekkendst in de documentaire vond ik het gesprek met een lerares die op volstrekt natuurlijke toon iets zei als: 'Tout va bien, maintenant, mais il faut se débrouiller' ('alles gaat nu goed, je moet gewoon je plan trekken'). Ze legde uit dat ze om verdere aanvallen en mishandelingen te voorkomen op een bepaalde tijd met een groepje leraren had afgesproken bij de dichtstbijzijnde metro-ingang, waarna ze dan gezamenlijk naar school liepen. Zo liepen ze minder gevaar om door de 'voyous' (het tuig) te worden aangevallen. Deze lerares en haar collega's gingen elke dag gelaten naar hun werk als mensen die op weg zijn naar de hel - ze hadden geleerd te overleven. Ze leken zich niet eens te kunnen voorstellen dat lesgeven iets anders zou kunnen zijn dan een dagelijks te dragen kruis.

Natuurlijk is het 'gezag' niet afgeschaft door mei '68, want het was al geruime tijd op elk terrein aan een proces van verzwakking onderhevig, van politiek tot cultuur, vooral op onderwijsgebied. Maar die revolutie van kinderen van goeden huize, de crème de la crème van de Franse burgerij en de bevoorrechte klassen, die de hoofdrol speelden in die vrolijke kermis met de strijdkreet 'verbieden is verboden', luidde wel de doodsklok voor het begrip gezag. Tot dan toe had 'gezag' een positieve klank, omdat het met kennis en idealisme werd verbonden.

Op geen enkel ander gebied heeft dit zo'n rampzalig gevolg voor de cultuur gehad als in het onderwijs. Ontdaan van zijn geloofwaardigheid en gezag veranderde de leraar in veel gevallen - uit progressief gezichtspunt - in een vertegenwoordiger van repressieve macht, oftewel in de vijand die, om vrijheid en menselijke waardigheid te verwerven, weerstaan en zelfs verslagen moest worden. Hij verloor het vertrouwen en respect van zijn leerlingen en daarmee werd het praktisch onmogelijk zijn rol als opvoeder - als overbrenger van waarden en kennis - nog doeltreffend te vervullen. Ook verloor hij het vertrouwen en respect van ouders en revolutionaire filosofen, die zoals de schrijver van Discipline, toezicht en straf(Michel Foucault, red.)in hem de belichaming zagen van het soort sinistere werktuigen - net als gevangenbewaarders en psychiaters in inrichtingen - dat de Gevestigde Orde gebruikte om de kritische geest en de gezonde opstandigheid van kinderen en jongeren te onderdrukken.

Het openbaar onderwijs was een van de grote verworvenheden van het democratische, republikeinse en seculiere Frankrijk. Op de hoogwaardige scholen en universiteiten van dat land genoten horden leerlingen en studenten een gelijkheid van kansen, waardoor bij elke nieuwe generatie de asymmetrie en voorrechten van familie en klasse werd gecorrigeerd en voor kinderen en jongeren uit achtergebleven sectoren de weg naar vooruitgang, professioneel succes en politieke macht werd geopend.

Met de verarming en wanorde die het openbaar onderwijs in Frankrijk en de rest van de wereld heeft getroffen, kreeg het particuliere onderwijs - waartoe alleen een minderheid met hoge inkomens toegang heeft en dat minder te lijden heeft gehad van de verwoestingen van die zogenaamd bevrijdende revolutie - een toonaangevende rol in de vorming van de politieke, professionele en culturele leiders van vandaag en morgen. Nog nooit heeft zozeer gegolden dat 'niemand weet voor wie hij werkt'.

De verwijzing naar het paradoxale geval van Michel Foucault is niet willekeurig gekozen. Zijn kritische bedoelingen waren serieus en zijn vrijheidsidealen onmiskenbaar. Zijn afwijzing van de westerse cultuur - de enige in de geschiedenis die met al haar beperkingen en misstappen de vrijheid, democratie en mensenrechten heeft bevorderd - bracht hem tot de overtuiging dat morele en politieke emancipatie eerder te bereiken zou zijn door stenen naar agenten te gooien en homosauna's in San Francisco of sadomasochistische clubs in Parijs af te lopen, dan door van klaslokalen of stembussen gebruik te maken.

Zijn geval is tekenend: naast zijn gestrenge benadering van zijn onderzoek op verschillende kennisterreinen - geschiedenis, psychiatrie, kunst, sociologie, erotiek en natuurlijk filosofie - had de intelligentste denker van zijn generatie altijd een hang naar beeldenstormerij en provocatie. Foucault was daarin ook niet de enige, maar hij nam wel het mandaat van zijn generatie op zich waardoor de cultuur van zijn tijd zich zou kenmerken: een neiging tot sofisme en intellectuele spitsvondigheid.

Ook dat is een oorzaak van het verlies aan 'gezag' van de denkers van onze tijd: ze waren niet serieus, ze speelden met denkbeelden en theorieën als jongleurs met zakdoeken en kegels, ze vermaakten en verbluften zelfs, maar wisten niet te overtuigen. Het lijkt misschien pessimistisch, maar ik heb de indruk dat wij met een onverantwoordelijkheid die even groot is als onze onstuitbare zucht naar spelletjes en vermaak, van onze cultuur een opzichtig maar kwetsbaar zandkasteel hebben gemaakt dat bij de eerste windvlaag in elkaar stort.

Dit is een ingekorte versie van de Nexus-lezing die Mario Vargas Llosa vanmiddag in Tilburg heeft uitgesproken.