Direct naar artikelinhoud

Later, als ik slim zal zijn

De Belgische schilder Henri Evenepoel (1872-1899) stierf al op z'n 27ste (denk: Hendrix, Joplin, Morrison, Winehouse), maar zijn artistieke erfenis is van onschatbare waarde. Eric Min beschrijft in Een schilder in Parijs het tragische leven van de jonge kunstenaar. Marc Didden brengt een ode aan beide heren.

Toen ik nog door de laatste jaren van de lagere school aan het spartelen was, deelde ik vaak een ongemakkelijke houten bank met een jongetje dat van huis uit Rik Evenepoel heette. Ik wist toen al dat ik in de toekomst voor het kamp van de heteroseksuelen zou kiezen, maar toch wil ik niet verbergen dat ik me op een of andere manier erg aangetrokken voelde tot die jongen.

Hij had iets buitenwerelds en wanneer de zon strak door de ramen van de collegekerk scheen, ging hij ook wat lijken op die bleke, tere engel uit de 'Kinderballade' die Gerrit Komrij ooit zo mooi voor Boudewijn de Groot schreef.

Nooit heb ik nog iets van die angelot gehoord, maar ik heb zijn naam wel altijd onthouden en ik moet telkens weer even aan hem denken wanneer ik in een museum een werk zie hangen van zijn bijna homoniem Henri Evenepoel (1872-1899).

Ik blijf er sowieso lang bij stilstaan, ook al gaat het om een schilderij, een tekening, een foto die ik al tientallen keren eerder gezien heb. Dat komt omdat ik genetisch gesproken ideaal in elkaar gezet ben om het werk van Evenepoel mooi te vinden.

Want misschien behoort u tot het slag van mensen dat week wordt bij het aanschouwen van een aantal rode rotsblokken op de dijk van de Koningin der Badsteden, misschien kwijlt u uw hele Armanipak wel onder bij het bekijken van pikzwarte, monochrome verf geworden tristesse, maar zelf zie ik als regelmatige leverancier van fictie graag ook altijd een verhaal in - of achter - een schilderij.

Een beetje vakmanschap kan overigens ook geen kwaad. En doe er ook maar een paar grammen gevoel bij, voor mij.

Natuurlijk word ik net als iedereen automatisch verleid door dat beeld van Henriette met de grote hoed of gaat mijn bloed Iberisch koken bij de aanblik van De Spanjaard te Parijs, maar wat bij Evenepoel toch het meest intrigeert - mijn leven lang al - zijn die werken waar geen mens op te zien is. Een hoek van des schilders atelier, bijvoorbeeld. Een tafel, een lap rode stof, wat bibelots. Een klok, een kapstok, en aan een haak daarvan: een witte jurk. Van iemand die buiten beeld zit? Of nog gaat komen? Of net weg is? U weet het nog niet, maar ik wel.

Want het antwoord op al die vragen - en op vele andere - is te vinden in het nieuwe boek van Eric Min dat Een schilder in Parijs heet en dat vanaf deze week dus officieel bestaat.

Later, als ik slim zal zijn, ga ik ook boeken schrijven als die van Eric Min.

In een recent verleden publiceerde hij een puntgave biografie van James Ensor, schilderde hij met mooie en goed gekozen woorden een prachtig portret van de grote Rik Wouters en schonk hij ons het meest memorabele boek over Brussel dat ik ken: De eeuw van Brussel - Biografie van een wereldstad (1850-1914).

Genoeg gewerkt en tijd om even uitgebreid achterwaarts op de lauweren te gaan rusten, zou ik dan denken. Maar Heer Min - wat een fijne naam ook voor iemand die zo zichtbaar van mooie dingen houdt - heeft zich meteen maar op het werk gestort van de uitzonderlijke artiest Henri Evenepoel, een man die zoals zovele groten voor eeuwig 27 jaar jong zal zijn.

Eric Mins nieuwe boek heet heel terecht Een schilder in Parijs, maar wie het boek leest en Evenepoels werk en leven zelfs maar lichtjes bestudeert, zal al snel merken dat het hier ook om een schilder uit Nice en Brussel en Wépion en Algerije gaat. Iemand die tijdens zijn korte leven behalve een indrukwekkend aantal meesterwerken, ook nog eens zijn eigen biografie heeft nagelaten, in de vorm van een bijna nooit aflatende stroom brieven, die hij vanuit Parijs aan zijn geliefden, vrienden en verwanten richtte.

Met vaste hand haalt Eric Min uit die berg correspondentie de grondstof waarmee hij binnen deze kunstenaarsbiografie tegelijk ook een soort brievenroman schrijft, een verhaal dat uit de tijd stamt toen de telefonie nog maar nauwelijks bestond en het begrip 'sociale media' gelukkig nog niet eens een verre droom was.

Zo laat de auteur van Een schilder in Parijs die schilder bijna zelf het verhaal schrijven van hoe een artiest leefde en werkte in de Franse hoofdstad, helemaal aan het eind van de 19de eeuw. En zijn wij, lezers, vele pagina's lang de bevoorrechte toeschouwers van een kort maar intens leven dat, zoals zoveel kunstenaarslevens, meer laagtes dan hoogtes kent. En zoals nog meer kunstenaarslevens: evenmin een rooskleurig einde.

En, in het geval van Evenepoel, ook niet de minste zweem van enige sweet smell of succes. Al kon hij vanop zijn sterfbed nog even blij zijn vanwege het goede nieuws dat het Museum voor Schone Kunsten te Gent zijn De Spanjaard te Parijs had aangekocht. Het hangt daar nog steeds en het hangt daar goed.

En het is in vele opzichten een meesterwerk. Een zwarte reus die scherp gekleed midden in een okergele zandvlakte staat, waar op de achtergrond de Moulin Rouge klaar is om te gaan draaien en het stadsleven op de Boulevard de Clichy zich op gang trekt.

Ik wou - en dat wil ik altijd als ik dat schilderij zie - dat ik er nu was.

En ik wou dat ik straks in die opgaande straat rechts - de Rue Lepic - een picon vin blanc kon gaan drinken aan de toog van het Café des Deux Moulins.

Een van Eric Mins voorvaderen, Urbain Van De Voorde, zo'n beetje de Karel Van Wijnendaele onder de kunstcritici, heeft het over die 'Spanjaard' als wellicht Evenepoels zwanenzang, 'zijn sterkste, volmaakste doek, even onverwacht als solide van voorstelling en compositie', waarop 'de groote, stoere figuur den open voorgrond geheel beheerscht met zijn zwierigen mac-farlane, waarvan de Schotse voering langs voor in een paar lange, rechte strepen even zichtbaar wordt, wat de trotsch-rechtopstaande houding nog accentueert.'

A way with words, die duivelse Urbain, en wie ben ik om hem tegen te spreken?

Laten we ter afsluiting eerst nog een blik lof opentrekken, of als dat voorradig zou zijn, een goed functionerend wierookvat. Om dan, zonder enige Vlaamse gêne, het boekwerk Een schilder in Parijs te prijzen vanwege de waarlijk erudiete, maar nooit pedante wijze waarop Eric Min ons een blik gunt in het creatieve brein van onze merkwaardige landgenoot Henri Evenepoel, die voor de massa altijd nog een beetje onbekend blijft en in deze stad als enig eerbetoon zijn naam mocht geven aan een nare straat in Schaerbeek die door vele medewerkers van de Openbare Omroep gebezigd wordt wanneer zij tegen een uur of tien 's ochtends hun fermettes in het Vlaamse hartland verlaten om zich van hun dagtaak te kwijten in het gedrocht genaamd Reyers.

Werk van Evenepoel kunnen we zelf gelukkig nog gaan bekijken in diverse musea, in binnen- en buitenland. Zelfs in deze stad, zij het dan in de droeve kunstbunker die zichzelf Het Fin-De-Siècle Museum noemt.

Hoe we naar Evenepoels werk kijken, zal vanaf nu mee bepaald zijn door de woorden van Eric Min.

Een groot schilder verdient een grootse biografie.

Dat is vanaf nu geregeld.

Dank daarvoor, Heer Min.

Marc Didden sprak deze tekst uit op de presentatie van het boek in Boekhandel Passa Porta, Brussel, op 24 april, tussen 11.28 en 11.39 uur