Direct naar artikelinhoud

Waarom we moeten stoppen met klimaatonderhandelingen

De klimaatconferenties van de VN zullen het klimaat niet redden. Het hele probleem wordt verkeerd gesteld, argumenteert Gaston Meskens.

In de staande ovatie die de vorige klimaatconferentie in Cancún afsloot zaten veel emoties vervat, maar vreugde voor een nieuwe deal was daar niet bij. Het applaus was een uiting van opluchting omdat misschien nog niet het klimaat, maar dan toch al het proces van klimaatonderhandelingen gered was. Na Kopenhagen huiverden veel natiestaten en belangengroepen bij de gedachte dat de VN bij een nieuwe mislukking haar geloofwaardigheid als moderator van dat proces zou verliezen en haar autoriteit zou moeten afstaan aan zeg maar de G20. Het voorbije jaar was de sfeer bijgevolg optimistisch, maar blijkbaar niet dwingend genoeg om beleidsmakers gemotiveerd naar Durban te brengen. Bij de start van de conferentie werd namelijk al verkondigd dat er ook nu geen politiek akkoord in zit.

Nochtans had het voorbije jaar de ideale gelegenheid geweest om te bezinnen over hoe we ons best herorganiseren om dat klimaatprobleem aan te pakken. Als waarnemer-onderzoeker en deelnemer aan de conferenties sinds Kyoto in 1997 presenteer ik mijn visie op die nodige aanpak. Ze vraagt 'politieke moed', in eerste instantie niet om engagementen aan te gaan, wel om de wereld vandaag anders te bekijken, namelijk vanuit een kader dat bevrijdend werkt en niet meer polariseert of nodeloos fragmenteert.

In Kyoto werd de wereld opgedeeld in twee groepen (de geïndustrialiseerde en de ontwikkelingslanden), en werden bindende maatregelen voor de eerste groep opgesteld. Maar de gemaakte afspraken zeggen niet wat er moet gebeuren met een land dat zich economisch ontwikkelt en dus van de tweede naar de eerste groep verhuist. De Noord-Zuidkloof werd bezegeld en het Protocol werd een soort bekentenis van 'schuldig verzuim' van Noord (terwijl eender wie indertijd even gretig en ondoordacht fossiele brandstoffen zou verbruikt hebben). Het is in principe nog steeds mogelijk om de zogenaamde 'historisch gedeelde maar verschillende verantwoordelijkheden' te zien als een moreel-pragmatisch zaak in plaats van als een schuldkwestie. Maar daarvoor moet men vanaf nu landen afzonderlijk onder de loep nemen, en dat is voor de 'niet meer zo onderontwikkelde landen' natuurlijk een probleem.

Waar men in Durban ook naartoe wil, het is zinloos om te streven naar een globaal akkoord met strengere doelstellingen voor landen die Kyoto ratificeerden en tegelijk te hopen dat landen in economische ontwikkeling zich later gaan aansluiten. Om iedereen weer op één lijn te krijgen moeten we in eerste instantie af van het idee van een globaal klimaatprotocol. Het werk is niet verloren, want we weten nu hoe we de controle op broeikasgassen moeten reguleren. Maar we moeten ook toegeven dat het absurd was om een globaal probleem te reguleren voor een halve wereld, en ook dat een vrije markt die zichzelf klimaatgewijs in de hand zou houden niet meer dan een mythe kan zijn.

Want dan rijst de vraag of we ons wel over het juiste probleem buigen. In 2009 mislukte de 'ultieme' klimaattop in Kopenhagen, en in 2010 was het de beurt aan de ultieme top rond biodiversiteit in Nagoya. Wat hebben beide zaken gemeen? De reden van mislukking was 'gebrek aan politieke wil', maar politieke wil voor wat? Niemand is voor klimaatverandering en niemand is tegen biodiversiteit, maar de consensus is vals, want beide uitgangspunten zijn tegelijk steriel en polariserend: de dreiging en de wetenschappelijke onzekerheden die de kwesties kenmerken, en het feit dat ze raken aan essentiële waarden van ons mens zijn, leiden kennelijk tot tegengestelde maar evenwaardige visies in verband met de nodige aanpak. Het lijkt ondenkbaar, maar eigenlijk moeten we stoppen met klimaatonderhandelingen. Simpel gezegd: onderhandelen over wat we moeten doen gaat beter als we onszelf dwingen om te vertrekken van wat we nodig hebben in plaats van ons te laten leiden door wat ons bedreigt. En dat lukt enkel als we ons concentreren op essentiële elementen van de organisatie van onze samenleving.

Verdelende rechtvaardigheid

Kort gezegd: de wereld heeft geen klimaatprotocol nodig, maar een globaal protocol voor energie, water, voedsel, transport en de productie en consumptie van goederen, om de meest praktische te noemen. Als neutrale thema's kunnen ze, zonder dat er eerst schuldigen moeten aangewezen worden, gegrond worden in een verdelende rechtvaardigheid, terwijl ze verder gereguleerd kunnen worden in een economie die mogelijkheden genereert en tegelijk misbruik, uitspattingen en verspilling controleert. Wat 'klimaatverandering' als uitgangspunt voor onderhandelingen niet kan kunnen deze thema's wel: ware intenties blootleggen, concrete verantwoordelijkheden definiëren en vooral betekenisvolle meningsverschillen toelaten. De zaak van het klimaat wordt dan een transversale kwestie die binnen elk thema betekenisvol kan aangepakt worden.

Het platform om de problemen op een dergelijke manier aan te pakken bestaat, althans in principe: de VN-Commissie rond Duurzame Ontwikkeling probeert sinds de Rio-conferentie in 1992 een thematische agenda werkbaar te maken. Jammer genoeg zien veel beleidsmakers dat proces ondertussen eerder als een vrijblijvend kans om het eigen imago op te poetsen dan als een middel voor georganiseerde actie. De wereldtop duurzame ontwikkeling in 2012 zou een goede gelegenheid zijn om het proces weer een centrale dwingende rol te geven.

Ik wil met deze bedenkingen natuurlijk de goede bedoelingen van eenieder die zich engageert in het klimaatdebat niet in twijfel trekken. In een nieuw pragmatisch kader voor onderhandelingen rond duurzame ontwikkeling kunnen goede bedoelingen echter complementair werken in plaats van polariserend, al was het maar omdat begrippen als transparantie en gelijkheid beter werken in een klimaat van mogelijkheden dan in een klimaat van angst.