Direct naar artikelinhoud

Groots en onverbiddelijk

Ivo Van Hove geeft van ‘Idomeneo, re di Creta’ van Mozart, zijn operadebuut bij de Munt, een interpretatie met veel dubbele bodems. De beeldvorming mag dan een zeker déjavu-effect hebben, de uitvoering en het dramatische ritme vegen elk bezwaar weg.

Opera > Ivo Van Hove regisseert Mozarts ‘Idomeneo’ in de MuntHHHH

De drie bedrijven van Mozarts Idomeneo eindigen elk op een koor, althans in de versie die nu in de Munt wordt gespeeld.

Drie keer laat het koor (het volk) zich zien en horen: blij omdat de oorlog voorbij is, in paniek door een monster, hoopvol voor de toekomst. Telkens laat Van Hove het volk het publiek in de zaal toespreken en telkens is daar iets dubbelzinnigs aan: iemand die een beetje overdrijft in zijn vreugde (of zijn het al de anderen die niet goed weten of ze wel blij moeten zijn?), kinderen die ontredderd zijn over de chaos, een zekere demagogie.

Wat moeten wij daarmee? Temeer daar scenograaf Jan Versweyveld het publiek buiten het gebeuren heeft geplaatst: wij bevinden ons aan de buiten- of achterkant van een potemkindorp, een schijnbaar machtscentrum dat in werkelijkheid een televisiedecor is. Of juister, twee decors: een zaal en een open stad- of landschap, het ene uit karton en het andere op beeldschermen die de hele achterwand van het podium innemen.

Dat zegt al iets over het formaat van de interpretatie die Van Hove aan Idomeneo geeft: groot, van lange adem, stevig gestructureerd en geritmeerd, maar ook met veel dubbele bodems. De beeldvorming (Amerikaanse president en zijn stafchef, anonieme terroristische aanslag ‘uit de zee’ à la Mumbai, bloemen- en kaarsjesveld voor de slachtoffers, enzovoort) mag dan al een zeker déjàvu-effect hebben en in het laatste geval zelfs naar de kitsch zwemen, de grootsheid van de uitvoering ervan en de onverbiddelijkheid van het dramatische ritme vegen elk bezwaar daar tegen weg.

Door hier en daar schijnbaar zinloze, efemere details aan te brengen, wordt zelfs tegelijk een eventuele topzwaarte doorprikt en de aandacht getrokken naar meerdimensionale aspecten van de psychologie van bepaalde personages: de beheerste radeloosheid van Idomeneo, de onderdrukte seksualiteit van Elettra, de openbloeiende dito van Ilia. Telkens opnieuw worden die echter in het grote geheel ondergebracht, niet alleen door uitvergroting ervan in videobeelden (die er tegelijk weer de irrealiteit van aantonen) maar vooral door een consequent doortrekken van de persoonlijkheid van de personages.

Twee voorbeelden. Ten eerste: zelden heeft een vrouw zo natuurlijk de mannelijke overmoed van een jeugdige streber weergegeven als Malena Ernman in de rol van Idamante. Je ziet er direct een van onze politicuszoontjes in. Dat is niet enkel een kwestie van verschijning maar ook van houding, inleving, stemvoering en een manier om het recitatief tot theaterdialoog te maken.

Ten tweede: Alexandrina Pendatchanska als Elettra. Ook hier lijkt de verschijning clichématig: zwart bitchkapsel, stiletto’s. Maar hoe zij evolueert van twijfelend-hopende afgewezen vrouw tot waanzinnige zelfmoordmachine: dat is een krachttoer. In de eerste plaats van Mozart, uiteraard, maar ook van Van Hove en haarzelf. Voor hetzelfde geld wordt dit personage gefragmenteerd en tegenstrijdig; hier zie je ze zelfs evolueren op momenten dat ze niets doet.

De andere hoofdrollen hoeven daar nauwelijks voor onder te doen. Gregory Kunde lijkt soms een wat onbeholpen Idomeneo, maar is dat nu de man of de rol? Hoe gedraagt een gebroken heerser zich? Misschien wel zo. Naar het einde van de premièreavond toe kwam zijn stem wel onder druk te staan. Voor de centrale rol van Ilia moest kort voor de première een vervanging worden gezocht voor Ingela Bohlin. Die werd gevonden in de persoon van Sophie Karthäuser, die er een heel mooi portret in jeugdige demiteintes van maakt. De loyale stafchef Arbace wordt met de mooie verschijning van Kenneth Tarver een echte wittehuisfiguur.

Het krachtige scenische ritme van de avond wordt jammer genoeg in gevaar gebracht door dirigent Jérémie Rhorer. De man lijkt iedereen naar de kroon te willen steken: snellere tempi dan Marc Minkowski, brutalere accenten dan Nikolaus Harnoncourt, scherpere kleurcontrasten dan wie dan ook. Het resultaat is helaas een bijwijlen gedesoriënteerd orkest met vele onvermijdelijke foutjes, naar adem happende zangers, een ontbrekend evenwicht tussen strijkers en blazers. Niet dat Rhorer geen talentrijk man zou zijn: je hoort in elke maat de wil om het verschil te maken. Maar hij vergeet bij de snelheid de adem, bij de kracht de nuance, bij het contrast de structuur. Spijtig, want het ontneemt de voorstelling haar vijfde ster.

Nieuw Muntseizoen staat in teken van ‘tolerantie en intolerantie’

Voor de première van Idomeneo presenteerde Muntdirecteur Peter de Caluwe zijn vierde seizoen. Hij plaatst het in het teken van tolerantie en intolerantie, “een bijzonder actueel gegeven, want in het laatste decennium is behouden weer belangrijker geworden dan vernieuwen en durven dromen”. Tijd voor een tegenbeweging dus.

Daartoe waagt De Caluwe het een en ander. Hij coproduceert bijvoorbeeld (in het kader van het Hongaarse voorzitterschap van de Europese Unie) met de Hongaarse Staatsopera Intolleranza 1960 van Luigi Nono. Tenminste, als regisseur Christoph Schlingensief, niet alleen het enfant terrible van de regisseurswereld maar ook ernstig ziek, het nog wil doen, en haalt.

Of: hij geeft een eerste operakans aan het Italiaanse theaterfenomeen Romeo Castellucci. Een abstract, filosofisch, alomvattend stuk als Wagners Parsifal moet voor deze man inderdaad gesneden koek zijn.

Of nog: hij produceert voor het eerst sinds bijna honderd jaar het grote 19de-eeuwse successtuk Les Huguenots van Giacomo Meyerbeer. Al zijn voorgangers in de Munt hadden daar niets dan minachting voor. Eindelijk zullen we kunnen zien wat het waard is.

Of ten slotte: hij laat een van de belangrijkste Duitse theatermaaksters, Andrea Breth, de concurrentie aangaan met de grootsten in Kát’a Kabanová van Janácek. Verder: de Belgische première van Philippe Boesmans’ Yvonne, princesse de Bourgogne, twee opera’s van de Japanse componist Toshio Hosokawa, beide geënsceneerd door choreografen (Anne Teresa De Keersmaeker en Sasha Waltz), een terugkeer van de goede oude Finta Giardiniera van de Herrmanns en… La Bohème. Twee andere populaire titels, Così fan tutte en Nabucco, krijgen we enkel concertant.

Een seizoen vol uitdagingen dus, dat moet (en mag) hopen op de tolerantie van het Muntpubliek.