De deadline van barvrouw Suzy Beirnaert: ‘Het is goed geweest, nu laat ik los’

Suzy Beirnaert, barvrouw van De Kat. 'Denk je dat het gaat lukken?', vroeg ze vaak. 'Natuurlijk, Suzy', antwoordden we dan. © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

In het centrum van Antwerpen woont een groep kunstenaars. Ze delen niet alleen hetzelfde huis, maar ook hetzelfde café. 35 jaar was Suzy Beirnaert hun barvrouw. Tot ze een paar maanden geleden op een bijzondere manier stierf.

Sommige mensen sterven in stijl. Alsof ze heel hun leven geoefend hebben. Of daar gewoon talent voor hebben.

Een half jaar geleden, op 16 mei, stond de Wolstraat in Antwerpen vol mensen. Helemaal in het midden, ergens ter hoogte van huisnummer 31, keek een vrouw omhoog. Ze lachte. ‘Opdracht volbracht’, zei ze.

Een etmaal later was ze er niet meer.

Vroeger kwam ik elke dag in de Wolstraat. Ik woonde om de hoek en de tram stopte er. Het is een smalle doorgangsstraat in de buik van Antwerpen, die nog een beetje naar de sixties geurt. Ze noemen het daar ’t Kantje. Omdat het aan de wilde kant van het stadhuis ligt en de mensen er vroeger graag een neus zetten naar het gezag.

Terwijl ik op de tram wachtte, werd ik verliefd op het enorme witte huis met nummer 31. Af en toe kwam er een kunstenaar uit de poort. Of een mooie vrouw. Of Jan Decleir.

De barvrouw van de kunstenaars maakte van haar laatste sluitingsuur een beetje kunst.

Later, toen ik niet meer aan ’t Kantje woonde, vergat ik het huis. Tot ik een paar weken geleden hoorde dat de mensen van Wolstraat 31 hun pand moesten verlaten.

Op een aanvaardbare maandagmorgen bel ik aan op nummer 31. Een vriendelijke oude man doet de grote blauwe poort open: Jean Block. Ik volg hem, langs de vele gangen en trappen van het huis. In zijn atelier vertelt hij, bij een goed glas spuitwater, over de levens en liefdes van nummer 31.

In de late dagen van 1968 richtte Block samen met drie medestudenten het kunstenaarscollectief Ercola op. Ze maakten hun eigen tijdschrift, Spruit, dat verscheen in psychedelische kleuren – de tijden waren er ook naar.

Na wat omzwervingen kregen ze in 1972 dit pand van het OCMW. Een weldoener had het ooit geschonken voor een sociaal doel, op voorwaarde ‘dat het verhuurd zou worden in de staat waarin het zich bevond’.

‘IT CAN HAPPEN HERE’ kopte Spruit. En dat was ook zo: het voormalige godshuis werd in de jaren zeventig en tachtig het mekka van de Antwerpse kunstscene. Nicole Van Goethem maakte er animatiefilms, Ferre Grignard repeteerde er, Wannes Van de Velde had er een poesjenellentheater. En Ann Salens ontwierp er, bij de buren, haar sexy doorkijkjurken.

‘We leefden als een commune’, vertelt Block. ‘Met een gemeenschappelijke keuken en douches, omdat er maar op één plek water was. Toen er in de appartementen waterleidingen kwamen, was het afgelopen met de commune en ook met de discussies over wie vanavond de afwas zou doen.

Maar de band tussen de Ercolieten bleef. Elke avond werd die bezegeld in café De Kat, schuin tegenover Ercola. Het is een van de oudere cafés van de stad, en ook het mooiste. ‘Ons kantine’, noemden de Ercolieten het.

Toen Nicole Van Goethem in 1986 een Oscar won in Hollywood voor haar animatiefilm Een Griekse tragedie, werd dat gevierd in De Kat. Het Oscarbeeldje zat in de ijskast, omdat ze allemaal zo dronken waren.

Toen Van Goethem in 2000 onverwachts stierf in haar appartement in Ercola, werd ook het verdriet over haar dood weggedronken aan de toog van De Kat.

Artiesten kwamen en gingen in Ercola. Alleen een paar oud-strijders zoals Block bleven. Veertig jaar lang had hij hier een decoratelier. Ontelbare decors maakte hij, samen met twee trawanten, voor films en soaps van VTM. ‘De wereld werd er veranderd’, schreef Jan Decleir ooit over dat atelier en dat was misschien ook een beetje zo.

Vorig jaar kapte Block ermee. ‘Het is goed geweest’, zegt hij. ‘Ik ben 77. Jonge regisseurs werken nu eenmaal graag met jonge decorbouwers.’

We wandelen verder door het grote huis. Tussen de ontelbare decorstukken, boeken en affiches staat een doodsprentje. Ik neem het vast.

‘Suzy Beirnaert’, zegt Block. ‘Ze was lang de barvrouw van De Kat en had een relatie met Frans Van Roosmaelen, een kunstenaar die ooit in Ercola gewoond heeft. Ze is een paar maanden geleden gestorven.’

Het was het einde van een ongelofelijk liefdesverhaal. Block hoefde er geen decor voor te maken. Zijn Wolstraat was het decor van Suzy & Frans.

Suzy in De Kat, tussen al haar kunstenaars. 'U2 wilde het werk van Kati Heck kopen, dat vond ze schitterend.'
Suzy in De Kat, tussen al haar kunstenaars. ‘U2 wilde het werk van Kati Heck kopen, dat vond ze schitterend.’© Courtesy Sadie Coles HQ, London – Tim Van Laere Gallery

Begin jaren zeventig klopte Frans Van Roosmaelen op de deur van Ercola. Hij schilderde zoals hij was: wild en gulzig, met kleur en expressie. Op zijn doeken stonden vooral naakte vrouwen en vliegtuigen. Dat was geen toeval. Hij was opgegroeid aan de Congostroom, aan kilometerpaal 1444. Hij had er zijn eigen aapje Cri Cri en leefde zoals Mowgli in The Jungle Book.

In de jaren zestig kwam hij met zijn ouders terug naar België, maar hij kon zich nooit helemaal aanpassen. Er zat nog te veel Congo in zijn lijf. Alleen de ambiance van de Wolstraat leek een beetje op die van de jungle van het Evenaarswoud. Een keer schilderde hij die straat ook, alsof er een wild Afrikaans feest plaatsvond. Hij noemde het doek ‘Wolstraat 1444’.

In 1967 werd Frans vader. Lang duurde het huwelijk niet en hij verliet Ercola weer. Zijn dochter Ruth bleef er wonen met haar moeder. ‘Opgroeien tussen al die kunstenaars in Ercola was heerlijk’, zegt ze. Aan haar vader heeft ze amper jeugdherinneringen. ‘Ik kwam hem soms tegen in De Kat. Maar als hij te veel gedronken had, was ik weg.’

‘Op een avond kwam ik thuis van school en mijn vader lag op de tramsporen. Een of andere vriendin had hem weer eens in de steek gelaten. “Ik wil dood”, riep hij. De bestuurder probeerde hem van de tramrails te krijgen.’

Zij gilde, maar eigenlijk schaamde ze zich een beetje voor haar vader. Net zoals die keer dat hij een expositie had en de toenmalige minister van Cultuur Karel Poma er was. ‘”Het werk van Frans Van Roosmaelen zit vol beweging”, zei Poma tegen een tv-camera. “Natuurlijk dat er beweging in zit”, riep mijn vader op de achtergrond en hij duwde met zijn zatte botten tegen een schilderij.’

De wildste jongen van ’t Kantje werd wat té wild voor veel Antwerpse cafés. Ze ontzegden hem de toegang. Zelfs in De Kat was hij niet meer welkom.

Maar ook daar veranderden de zeden en de mensen achter de toog. In 1984 werd Suzy Beirnaert barvrouw van De Kat. Ze was the new girl in town. Een meisje uit Kruibeke, maar al snel werd ze ook van ’t Kantje.

Ze hield van new wave, van Bowie en Hendrix. Een paar jaar had ze zelfs een programma op Radio Centraal. Shout sister shout, maar schreeuwen deed ze nooit. Ze luisterde liever, met een sigaret tussen de vingers, naar de levens van vrouwen of kunstenaars die ze ontmoet had in De Kat. Ooit heeft de schilderes Kati Heck haar zo vereeuwigd: Suzy achter haar toog, tussen haar artiesten.

Met één kunstenaar bleef ze langer praten dan met de anderen: de wildste gast van ’t Kantje. ‘Op een avond in 1989 nam ze me mee naar een optreden in Eeklo’, zegt Ruth Van Roosmaelen. ‘Onderweg zei ze: “Ik heb een relatie met je vader.” Ik heb haar direct omhelsd, zo gelukkig was ik. Suzy adoreerde mijn vader. Ze vond hem de beste en meest onderschatte kunstenaar aller tijden. Dankzij haar zijn mijn vader en ik dichter bij elkaar gekomen. Toen ik een depressie had, zei Suzy: “Uw dochter heeft u nu nodig.” Die maanden was hij er voor mij, dat vergeet ik nooit. Later spraken we nog weleens af in De Kat.’

Ook een andere Ercoliet, kunstenaar Dennis Tyfus, herinnert zich Frans Van Roosmaelen nog goed. ‘Rond 2000 kwam ik voor de eerste keer in De Kat. Ik hoorde iemand heel luid zingen en roepen, maar ik zag niet wie. Toen merkte ik dat er iemand onder tafel zat. Hij keek me met een grijns aan.’ Tyfus zong even met hem mee, een oud Frans communistisch lied.

‘Een paar dagen later ging ik, samen met andere artiesten, wonen in een kraakpand op de Scheldekaaien en daar dook hij ook op. Dat is die vent van onder tafel, dacht ik.

Wolstraat 1444 van Frans Van Roosmaelen. De straat was ook het decor van een ongelooflijk liefdesverhaal.
Wolstraat 1444 van Frans Van Roosmaelen. De straat was ook het decor van een ongelooflijk liefdesverhaal.© Foto Cy Leong, Stockmans Art Books, Acryl op doek, 100 x 120 cm

Hij had een droom gehad over dat kraakpand en kwam er elke dag katten eten geven. Meestal bleef hij plakken. ‘Ik had Frans graag’, zegt Tyfus. ‘Hij was een wat psychedelische, maar ook heel geestige kerel. Iemand die ook lyrisch kon vertellen over zijn periode in Congo of over het Antwerpen van de sixties.

De kunstwereld was hij toen al wat beu. Hij beschilderde alleen nog kleine flesjes – liefdesbrieven voor zijn Suzy, en hij was bezig met Second Life.

Op een tentoonstelling werd Frans ziek. Longkanker, bleek later. De dokters ontdekten dat er ook een hersentumor in zijn hoofd zat. Daar kon de wildste jongen van ’t Kantje niet tegenop.

Op 23 juni 2013 stierf hij. Zijn vrienden verzamelden zijn as in een rijstpapieren zakje en wierpen het in de Schelde, met een Congolese babykrokodil erbij.

Daarna trokken ze weer naar De Kat. Suzy zette zijn overlijdensprentje op de toog. Er stond een schilderij van hem op: Wolstraat 1444.

Een paar maanden later, op een oudejaarsavondfeestje, leerde Suzy fotografe Wendy Marijnissen kennen. Toen ze elkaar weer toevallig tegenkwamen op een ander feestje, sloten ze vriendschap. ‘Ik ging heel vaak soep drinken bij Suzy’, zegt Marijnissen. ‘We konden goed praten, over alles.’

En zot doen, daar waren ze ook goed in. Zoals die keer in het Modemuseum op een optreden van Nicole en Hugo, die nog gekleed was door Suzy’s vriendin Ann Salens.

Een andere keer trokken ze samen naar Londen om naar ‘haar’ schilderij van Kati Heck te gaan, dat verkocht zou worden in een galerij. Allebei hadden ze hun chicste jurk aan. Twee vrouwen van ’t Kantje op Piccadilly Circus.

‘Het doek over De Kat was direct weg’, zegt Marijnissen. ‘Net voor de ogen van iemand van U2, die het ook doodgraag wilde kopen.’ Ze weet niet meer of het The Edge of Adam Clayton was, maar wel dat Suzy het geweldig vond.

Op de terugweg naar ’t Kantje vertelde ze veel over haar kunstenaar. Zoals ze altijd deed. ‘Toen ze het doodsprentje van Frans maakte, merkte ze dat er nauwelijks beelden van zijn werk waren. Daarom wilde ze al zijn doeken gaan fotograferen. Niet evident, want zijn oudste werkten dateerden al uit de vroege jaren zestig. Sommige eigenaars kende ze, maar niet allemaal. Ze heeft dan een oproep gedaan in een kunsttijdschrift. Uiteindelijk vond ze via via heel wat schilderijen terug. Samen met haar goede vriendin Cy trok ze het land door, om al die werken te gaan fotograferen.’

Ze had een missie, maar onverwachts kreeg ze een deadline: longkanker. ‘Ik heb mezelf dood gerookt’, zei ze tegen haar vriendinnen.

Ze stopte met roken en wilde genezen. In afwachting daarvan droomde ze van een groot boek met alle werken van Frans. Het moest haar project worden, haar ode aan Frans.

Maanden later kreeg ze van de dokters hoopgevend nieuws: er waren amper nog kankercellen te zien op de scan van haar longen. Toch scheelde er iets. Ze voelde zich moe, leek ook verward. ‘Zou je niet opnieuw naar de dokter gaan, Suzy?’, vroegen haar vriendinnen. Ze schudde het hoofd. Uit angst wellicht, want ze wist hoe het haar grote liefde vergaan was. Ook hij had eerst longkanker gekregen en daarna was er een hersentumor in zijn hoofd gegroeid.

Uiteindelijk ging ze toch naar de dokter. Haar vrees bleek terecht: ze had ook een hersentumor.

Elke dag verloor ze stukjes geheugen, maar ze bleef werken aan het boek. Wilde niet te laat komen, haar deadline halen. ‘Denk je dat het gaat lukken?’, vroeg ze vaak aan haar naasten. ‘Natuurlijk, Suzy’, antwoordden die dan.

Over haar eigen eindigheid praatte ze nooit. Of bijna nooit. Toen het op tv ging over plastic in de oceaan, zei ze: ‘Daarom vind ik het niet zo erg dat ik er straks niet meer ben.’

De deadline van barvrouw Suzy Beirnaert: 'Het is goed geweest, nu laat ik los'

‘Tien dagen voor haar dood toonden we haar de dummy van het boek’, zegt Marijnissen. ‘Op de voorlaatste pagina stond een foto van Frans. Ze aaide met haar vingers liefdevol over de foto, draaide de bladzijde om. Daar stond een foto van haar, met de woorden: With love from Suzy. “Moet ik er echt in?”, vroeg ze. ‘Typisch Suzy. Altijd bescheiden. “Natuurlijk moet je erin staan”, antwoordden wij.’

Op 16 mei werd het boek Andoversium, Frans Van Roosmaelen voorgesteld met een feest in de Wolstraat. De straat van Suzy & Frans zag er die donderdagmiddag uit zoals hij ze ooit geschilderd had. Alsof de Wolstraat ergens aan de Congostroom lag, aan kilometerpaal 1444.

In verschillende etalages stonden werken van Frans. Oude en nieuwe muzikanten speelden sax. De zon deed haar best en Suzy ook. Ze zat dan wel in een rolstoel en haar haren waren weg, maar niet haar glimlach. Iemand speechte. Niet te lang en zonder moeilijke woorden, zoals ze gevraagd had. En toen de saxofonist zijn laatste noot gespeeld had, ging ze nog één keer binnen in haar café. Daarna vertrok ze weer met een ambulance naar het Sint-Augustinusziekenhuis.

‘De volgende ochtend moest ik toevallig in de buurt van dat ziekenhuis zijn’, zegt Marijnissen. ‘Ik sprong binnen, maar het contrast met de avond ervoor kon niet groter zijn. Een verpleger vertelde me dat ze bij haar terugkomst gezegd had: “Het is goed geweest, nu laat ik los.” Toen ze een pijnstiller vroeg, wist ik dat het ernstig was. Dat deed ze nooit.’ Marijnissen nam haar telefoon.

Iets voor twee kwamen Suzy’s twee andere goede vriendinnen Cy en Ruth binnen. Ze knikte nog even en doofde langzaam uit. De barvrouw van de kunstenaars maakte van haar laatste sluitingsuur een beetje kunst.

Een paar dagen later strooiden haar vrienden en familie haar as in de Schelde. Ongeveer op de plek waar ze een paar jaar eerder die van Frans in het water gegooid hadden.

Daarna werd het doodsprentje uitgedeeld. Op de achterkant stonden een paar zinnen uit Angel van Jimi Hendrix, het laatste nummer dat ze wilde horen in de kliniek. ‘Fly on my sweet angel, forever I will be on your side. ‘

Ik zet het doodsprentje terug, en loop verder door de lange gangen van Ercola. Een paar weken na de dood van Suzy stierf Monique Nagielkopf. Vrouw van Jean Block, eerste muze van Frans Van Roosmaelen, vertaalster en al meer dan veertig jaar een overtuigde Ercoliete.

En nog een paar weken later verklaarde het stadsbestuur dit pand onbewoonbaar. Ze wilden het renoveren. Alle Ercolieten moesten eruit. ‘We wisten niet wat we hoorden’, zegt Dennis Tyfus. ‘Zelfs fysiek was het onmogelijk om in twee maanden alle kunst uit dit gebouw te halen. Het was vooral onmenselijk voor de mensen die hier al vijftig jaar wonen. Hoewel we alle problemen geregeld hebben gesignaleerd, werd daar amper iets aan gedaan. Dit huis is niet onbewoonbaar. Integendeel, wij willen nergens anders wonen. De gas en elektriciteit werd recent volledig vernieuwd. En wij hebben ervoor gezorgd dat dit pand niet verkrot is geraakt.

‘Tot de renovatie mochten we er wel ons atelier houden, maar niet meer permanent verblijven. Blijkbaar gelden er voor wonen en werken andere regels. Ook dat is een beetje absurd, want een kunstenaar werkt niet noodzakelijk van negen tot vijf. Wij slapen soms ook in ons atelier. Of werken een nacht door.’

De Ercolieten kwamen samen om te bespreken hoe ze gingen protesteren. Zoals ze dat zo goed kunnen, aan ’t Kantje.

IT CAN HAPPEN HERE , kopte Spruit in 1972. En 47 jaar later bleek dat nog altijd een beetje waar. Na kort maar hevig protest gebeurde een half mirakel. Het stadsbestuur kwam terug op zijn beslissing en gaf hen een nieuw huurcontract voor drie jaar. ‘Omdat er uiteindelijk zelfs niet eens een dossier bleek te bestaan’, zegt Tyfus.

De overwinning werd een paar dagen later gevierd in ‘ons kantine’. Ook daar staat het doodsprentje van Suzy nog steeds. Achter de toog, boven een hemel van glazen.

Een paar dagen later zit ik weer in De Kat. Er staat nu een andere fijne barvrouw achter de toog, die ook lekkere kervelsoep kan maken.

Een Pakistaan komt binnen. Hij vraagt of ik een roos wil kopen. Wanneer ik het hoofd schud, wijst hij naar zijn polaroidtoestel.

Ik denk aan wat Wannes Van de Velde ooit schreef over Ercola en die van ’t Kantje: ‘Laat die mannen maar doen. Ze voeren de oude strijd van de vitale mens tegen het wantrouwige, jaloerse apparaat. Wie zal het halen? Ik weet het, maar ik zeg het nog niet.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content