Bruno De Wever: ‘Maggie De Block was beter vooraf gaan uitleggen waarom dat asielcentrum nodig is’

Bruno De Wever © Lies Willaert
Walter Pauli

De voorbije weken haalde het verleden het heden in. De beelden van het brandende asielcentrum in Bilzen riepen herinneringen op aan de jaren dertig. Historicus Bruno De Wever: ‘Het enige zinvolle antwoord op de brand in Bilzen is dat men de schuldigen opspoort en straft.’

De beelden van het brandende asielcentrum in Grote-Spouwen afgelopen week schokten Vlaanderen. De steun die de brandstichters kennelijk genieten bij een deel van de inwoners van het Limburgse Bilzen doet vermoeden dat niet alleen in het hoofd van de brandstichters ‘een grens is overschreden’. In de commentaren op de gebeurtenis werd verwezen naar het verleden: riep het brandende dak niet spontaan herinneringen op aan de vermaledijde jaren dertig? Vlaams minister van Inburgering Bart Somers (Open VLD) kwam tijdens het debat in het Vlaams Parlement in aanvaring met het Vlaams Belang en riep op om afstand te nemen ‘van dat clubje, dat zich gedraagt als een bepaalde fractie in de Reichstag’. Waarop Filip Dewinter met zijn reactie duidelijk maakte waarom Somers naar de nazi’s had verwezen.

Het grootste verschil tussen de jaren dertig en nu is de sociale zekerheid en de robuustheid van onze welvaartsstaat.

Een paar maanden geleden begeleidde Christophe Busch, toen nog directeur van Kazerne Dossin, de uitgave van een vuistdik boek: Holocaust en Mensenrechten. Op bladzijden 204 en 205 staat een grote groepsfoto, met een honderdtal mensen die vrij gelukkig in de lens kijken. Volgens het onderschrift zou het om een beeld uit 1941 gaan, van ‘een groep uitgewezen Antwerpse Joden in Bilzen’. Hoeveel Bilzenaren zouden vandaag nog weten dat in volle Tweede Wereldoorlog een grote groep Joden in hun stadje onderdak kreeg? Historicus Bruno De Wever – broer van – is gespecialiseerd in het onderzoek naar de jaren dertig en veertig. Hij kan de foto situeren: ‘Het jaar dat die Joden in Bilzen verbleven, waren er anti-Joodse pogroms in Antwerpen, vernielden ze de synagogen aan de Vannestlei en de Oostenstraat en staken ze in brand.’

Ook al houden veel historici niet van vergelijkingen met vroeger: het is toch niet vreemd dat veel mensen in de brandstichting in Bilzen een herhaling van de jaren dertig vrezen?

Bruno De Wever: Ik blijf erbij: de verschillen met de jaren dertig zijn groter dan de gelijkenissen. In de jaren dertig konden West-Europese landen aangevallen worden door hun buurland. Zou men zich dat vandaag nog kunnen voorstellen? Er waren in Europa dictaturen als die van Mussolini, Hitler en Stalin. Goed, Poetin is geen doetje, maar hem vergelijken met Stalin gaat niet op. En de internationale context is onvergelijkbaar. De Europese Unie mag soms in haar voegen kraken, maar toch zal ze nog lang blijven bestaan.

Het grootste verschil tussen de jaren dertig en nu is de sociale zekerheid en de robuustheid van onze welvaartsstaat. Dat blijft vandaag de belangrijkste sleutel tot politieke en maatschappelijke pacificatie. Wie in de jaren dertig ernstig ziek werd of zijn werk verloor, belandde al snel in bittere armoede. Als ik dus over één politieke ontwikkeling ongerust ben, dan dat het beleid al enkele jaren onvoldoende inzet op het in stand houden van onze sociale voorzieningen, met stijgende armoede tot gevolg. Gelukkig blijft onze welvaartsstaat overeind. Het is de airbag van onze maatschappij, onze belangrijkste buffer tegen radicalisering en vandaar ook onze beste verzekering tegen een mogelijke terugkeer van de jaren dertig.

In de nasleep van de brand kon men in Bilzen horen: ‘Als het beleid faalt, gebeuren zulke dingen.’

De Wever: Het is net omgekeerd: als zulke dingen gebeuren en de rechtsstaat treedt níét op, dan pas faalt het beleid. Het enige zinvolle antwoord op de brand in Bilzen, is dat men de schuldigen opspoort en straft. Brandstichting is een zwaar vergrijp in ons strafrecht. De zaken ontsporen pas als de rechtsstaat niet meer in staat is om op te treden en een of andere bende straffeloos een vluchtelingencentrum of een synagoge in brand kan steken, zoals in Antwerpen in de jaren veertig is gebeurd.

Het begint altijd met woorden. Dat neemt niet weg dat in een democratie mensen mógen zeggen dat ze tegen migratie zijn en dat we al genoeg vluchtelingen hebben. Dat is niet mijn standpunt, maar het is wel een legitieme mening. En je mag er niet om gecriminaliseerd worden. Het wordt pas misdadig als je de individuele migrant of vluchteling begint te viseren. Dan kom je in een grauwe zone, zeker wanneer men met allerlei dubbelzinnige redeneringen geweld begint te legitimeren. Dat is aanzetten tot geweld en dat moet bestraft worden. Tegen partijen en figuren die andere mensen echt kwaad willen berokkenen, moet de rechtsstaat keihard optreden.

Als Dries Van Langenhove heeft aangezet tot geweld, moet zijn parlementaire onschendbaarheid worden afgenomen en moet hij worden gestraft.

Dat heeft de Belgische staat in de loop van de geschiedenis trouwens altijd redelijk goed gedaan. Op het moment dat het Verdinaso op de grens stond van het gewelddadige activisme, heeft men die partij aan banden gelegd en haar bijvoorbeeld verboden nog langer publiek uniformen te dragen: dat is de context van de wet op de privémilities van 1934. Dat is in 1981 opnieuw gebeurd met de Vlaamse Militanten Orde en het nog extremere Front de la Jeunesse. Die extreemrechtse groeperingen organiseerden aanvallen op wat toen nog ‘gastarbeiders’ heetten en op linkse cafés en boekhandels. Bij hun leden werden zelfs wapens aangetroffen. VMO-leider Bert Eriksson ging voor een jaar achter de tralies. Zo hoort het, ook vandaag. Als uit het gerechtelijk onderzoek zou blijken dat Dries Van Langenhove heeft aangezet tot geweld, moet die man zijn parlementaire onschendbaarheid worden afgenomen en moet hij worden gestraft. De rechtsstaat moet duidelijk maken: dit tolereren wij niet.

‘Er was geen draagvlak voor een vluchtelingencentrum’, hoor je nu in Grote-Spouwen en omstreken. Vandaar de brand.

De Wever: Het ‘draagvlak’ is natuurlijk wel belangrijk. Theo Francken (N-VA) herinnerde er in het VRT-radioprogramma De ochtend aan dat hij als staatssecretaris voor Asiel en Migratie persoonlijk uitleg kwam geven aan de lokale bevolking bij de opening van een asielcentrum. Dat is de enige juiste houding. Burgemeesters en bevoegde ministers mogen zich niet verstoppen. Maggie De Block was beter van te voren in Bilzen komen uitleggen waarom dat asielcentrum in Grote-Spouwen nodig is. Het is de verdomde plicht van een politicus om ook onpopulaire maatregelen te verdedigen. Of om stellingen in te nemen met een duidelijke boodschap voor de eigen achterban. Francken zei in datzelfde interview: ‘Als dat het Vlaanderen is dat sommige mensen willen, hoeft het voor mij ook niet meer.’ Dat vond ik een krachtig signaal.

De nieuwe Vlaamse regering voert onder impuls van de N-VA een duidelijk Vlaams-identitaire koers. De geschiedenis van de Vlaamse Beweging leert dat dit niet zonder risico is.

De Wever: Mij bereikt geen snipper informatie uit de war room van die partij. Maar van een afstand gezien, valt het moeilijk te negeren dat de N-VA federaal heeft gekozen voor de verrottingsstrategie. Dat is trouwens heel normaal: je kunt van een separatistische partij niet verwachten dat zij de leefbaarheid van de Belgische staat zal willen aantonen. Als de federale regeringsvorming zou mislukken, is het toch niet aan de N-VA om de scherven te lijmen? Interessanter vind ik die andere ontwikkeling die zich op Vlaams niveau afspeelt. Bij de N-VA heeft men zich vanuit de ervaringen van de voorbije tien jaar afgevraagd wat ze uiteindelijk echt kunnen dóén met hun stemmen en hun politieke macht. Een zevende staatshervorming uit de brand slepen? Dat blijft gefroemel in de marge, zeker als de Franstaligen niet meewillen. Dus is de N-VA wel verplicht om opnieuw in te zetten op de Vlaamse natievorming. Dat project is verwaarloosd toen die partij deel uitmaakte van de federale regering. Vandaag wordt dat project met hoge urgentie terug uit de kast gehaald en wordt het onderstut door nieuwe begrippen als leitkultur, de Vlaamse canon of een Vlaams museum. Dat gebeurt allemaal in de hoop en de veronderstelling dat het bijdraagt tot collectief Vlaams bewustzijn. En als er ooit een nieuwe generatie zelfbewuste Vlamingen opstaat, gaan er hier – wie weet, en in een verre toekomst – massabetogingen komen om onafhankelijkheid te eisen, net zoals de Catalanen dat vandaag al doen. Als er plots honderdduizenden Vlamingen op straat komen, heb je een andere situatie.

Bruno De Wever: 'Er zal een kakofonie van canons komen.'
Bruno De Wever: ‘Er zal een kakofonie van canons komen.’© Lies Willaert

Vandaar dus dat de nieuwe Vlaamse regering niet zozeer de Vlaamse dan wel de Vlaams-nationalistische kaart trekt, zoals Joël De Ceulaer overtuigend uitlegde in De Morgen. In dat kader lijkt men ook de Vlaamse geschiedenis te willen herschrijven: zo komt er ook een museum van de Vlaamse geschiedenis…

De Wever: Er is nog nooit een tijd geweest dat er níét gestreden werd om de herinnering. U kent de boutade wel: in elke dictatuur probeert de regering de geschiedenis te controleren. Ook in een democratie moeten we toezien dat dit niet gebeurt. Inderdaad, de nieuwe Vlaamse regering heeft er in haar regeerakkoord duidelijk voor gekozen om geschiedenis weer in de etalage te plaatsen. Dat is haar goed recht. En al heb ik er mijn bedenkingen bij, een Vlaamse regering mag ook inzetten op een identitair discours om een nieuwe vorm van Vlaams burgerschap te schragen.

Nochtans is er ook in kringen van historici veel kritiek op de invoering van een ‘Vlaamse canon’.

De Wever: Natuurlijk. Het doel heiligt de middelen niet. Ook ik ben absoluut gekant tegen een Vlaamse canon als die ingezet zal worden als instrument in het geschiedenisonderwijs.

Het is toch beter dat een land een geheugen heeft?

De Wever: De vraag is: wélk geheugen, en hoe dat vorm te geven. Ik ben sowieso geen voorstander van canonieke verhalen, maar ik ben een regelrechte tegenstander van een beleid waarbij de regering van bovenaf een canon oplegt in ons onderwijs. Ik zeg dat als vakdidacticus geschiedenis. Dat is ook de mening van internationale specialisten als Peter Seixas, de stichter van het Centre for the Study of Historical Consciousness aan Columbia University, en Maria Grever van de Erasmus Universiteit van Rotterdam, of van mijn collega’s Karel Van Nieuwenhuyse (KU Leuven) of Paul Janssens (Universiteit van Antwerpen): ‘Een canon staat haaks op wat het geschiedenisonderwijs moet doen.’

Leg uit.

De Wever: Geschiedenisonderwijs moet leerlingen leren ‘historisch denken’. Ze moeten leren inzien dat naargelang men een ander standpunt inneemt, men ook een ánder verleden opwekt. Dat is de essentie van historisch denken: begrijpen dat geschiedenis ‘contingent’ is. Met andere woorden: dat geschiedenis ook anders had kunnen lopen. Leerlingen moeten begrijpen dat Vlaanderen ook níét had kunnen bestaan. Dat Rubens evengoed een Duitser, een Fransman of een Nederlander had kunnen zijn. Het is niet omdat hij in Antwerpen woonde, dat hij ook per definitie een ‘Vlaming’ moet zijn. Wij hadden vandaag evengoed Frans kunnen spreken als Nederlands. Wij hadden gemakkelijk tot de Duitse ruimte kunnen behoren. Dat had allemaal gekund. Goed geschiedenisonderricht is dus antiteleologisch – er zijn geen ‘lijnen’ te trekken waarlangs de geschiedenis onvermijdelijk moest verlopen – en dus anticanoniek.

Is het Vlaamse geschiedenisonderwijs goed?

De Wever: Zeker. Er bestaan al eindtermen geschiedenis voor de eerste graad van het middelbaar onderwijs, en die zijn afgeklopt door het Vlaams Parlement. Ze bevatten geen enkel canoniek element, ze concentreren zich volledig op het historische denken. De invulling van de geschiedenisles wordt daarom bewust overgelaten aan het ‘historisch en didactisch veld’: de leerkrachten in de klas, de netten en de scholen, de auteurs van historische handboeken. Zij zijn allemaal relatief vrij om de inhoud in te vullen. Dat is goed: een overheid moet niet bepalen wat de geschiedenisleerkracht moet aanleren. Dat doet ze ook niet voor wiskunde of fysica.

Helaas wordt vandaag het beeld opgehangen dat wie tegen de canon is ook tegen de overdracht van kennis zou zijn. Nee hoor: onze eindtermen geschiedenis schrijven wel degelijk historische kennis voor. Je kunt onmogelijk geschiedenisles geven in een feitenvrije ruimte, waarbij leerlingen niets meer hoeven te kennen. Maar het aanleren van historische feitenkennis dient om jongeren een kompas te geven om zich beter te kunnen oriënteren in het verleden, om een besef te krijgen van tijd en ruimte. Dat kompas wordt dus afgesteld op vroeger. Het staat niet ten dienste van het hedendaagse Vlaanderen. Zo’n kompas kan kennis bevatten die absoluut niet relevant is voor het begrijpen van het Vlaanderen van vandaag, maar die wel onmisbaar is voor een beter begrip van het verleden.

Als staatssecretaris kwam Theo Francken uitleg geven aan de bevolking bij de opening van een asielcentrum. Dat is de enige juiste houding.

Socioloog Mark Elchardus schreef in De Morgen dat het opstellen van canons snel uitdraait op een machtsstrijd.

De Wever: Het is gevaarlijk om als historicus de toekomst te voorspellen, maar ik vermoed nu al wat er met die canon zal gebeuren. Er zal een kakofonie van canons komen. Elke sociale organisatie, elke pressiegroep zal aan komen zetten met een eigen canon met andere klemtonen. Dat is goed, want dat alleen al toont aan dat er niet één lezing is van het verleden, ook niet van het Vlaamse verleden. (grijnst)

In zijn boek Over identiteit ontwikkelde uw broer, Bart De Wever, de stelling dat een samenleving niet kan zonder burgerschap, en dat burgerschap alleen maar zin heeft als het gekoppeld is aan een leitkultur.

De Wever: Los van het beladen begrip ‘leitkultur’ is het evident dat een samenleving een verbindende cultuur nodig heeft. Een overheid moet toch inzetten op verbinding? En om burgers te verbinden, kunnen verwijzingen naar en voorbeelden uit een gedeeld verleden helpen. Dat is belangrijk om de boel samen te houden. Want dat wij leerlingen historisch leren denken en een historische gps leren gebruiken, heeft natuurlijk ook te maken met de opbouw van een Vlaamse identiteit. Het is belangrijk dat leerlingen die vandaag in Vlaanderen leven ook de geschiedenis leren kennen van de plek waar ze zich bevinden. Identiteit is altijd een gelokaliseerde identiteit.

We moeten nog altijd Vlaming zijn om wereldburger te worden.

De Wever: Inderdaad. Vandaar dat ik de doorgedreven verengelsing van het hoger onderwijs een groot probleem vind. Goed dat er buitenlandse collega’s zijn, maar moeten we daarom alles in het Engels doen: ons onderwijs, onze administratie, onze interne vergaderingen? Nee. Het Nederlands is belangrijk als onderwijs- en cultuurtaal. Zeker in het hoger onderwijs. Als je om allerlei goede redenen verengelst, draag je bij tot de maatschappelijke kloof. Dan kweken we een elite die letterlijk een andere taal spreekt dan het volk. Dan staan we weer aan het begin van de strijd voor de vernederlandsing van het onderwijs in Vlaanderen. En dan zijn we verwonderd dat de gewone man de elite niet meer vertrouwt.

Er moet altijd een evenwicht zijn tussen de lokale ankerpunten en de bredere context. Ook in het geschiedenisonderwijs. Tegenwoordig gaat het niet meer op om leerlingen alleen maar op te leiden met een klassiek westers referentiekader. Lang niet alles wat van belang is in onze samenleving stamt af uit de Grieks-Romeinse beschaving. Maar dan zitten we al op de rand van het politieke. Geen enkele vorm van overdracht van historische kennis staat helemaal los van de botsing van politieke ideeën.

Dat blijkt al het hele interview lang: geschiedenis is politiek.

De Wever: Toch zou het goed zijn dat historici hun eigen politieke voorkeuren opzij kunnen zetten in hun onderzoek. De linkerzijde durft de geschiedenis van de migratie te gemakkelijk gebruiken als een instrument om haar politieke discours verkocht te krijgen. Progressieve intellectuelen stellen migratie steevast voor als een natuurlijk fenomeen dat alleen maar voordelen heeft voor alle betrokkenen. Dat ís natuurlijk niet zo. In de jaren zestig heeft de Belgische overheid, onder druk van de industrie, contracten afgesloten met landen als Marokko en Turkije om goedkope arbeidskrachten over te brengen. Daar was niets natuurlijks aan: het ging om een van bovenuit georganiseerde migratie, die het gevolg was van een welbepaalde politiek. Migratie is evenmin een hoera-verhaal. Het is een uiting van sociale veranderingen, dus zijn er per definitie winnaars én verliezers. Die vind je natuurlijk bij de migranten – denk aan de sukkelaars die op een vreselijke manier verstikt zijn in vrachtwagens – maar ook bij het deel van de autochtone bevolking dat niet meekan.

Een overheid moet niet bepalen wat de geschiedenisleerkracht moet aanleren. Dat doet ze ook niet voor wiskunde of voor fysica.

Ik sta positief tegenover migratie, en ik vind dat België gerust een tandje zou mogen bijzetten, gezien onze rijkdom en ons koloniale verleden. En toch weet ik dat ik een blanke middenklasser ben, met alle comfort van dien. Ik hoef mijn voordeur niet te delen met vluchtelingen die op een andere verdieping wonen in hetzelfde appartementsblok. Ik word niet rechtstreeks geconfronteerd met misverstanden en spanningen die een dergelijk samenleven onvermijdelijk mee zich meebrengt. Een afgewogen oordeel uitspreken over een fenomeen als migratie is dus niet evident. Dat geldt voor de hele overdracht van historisch inzicht: het is niet gemakkelijk.

Dat bleek ook uit het ontslag van Christophe Busch, directeur van de Kazerne Dossin. Hij is het slachtoffer van een interne machtsstrijd over de vraag of dat museum alleen aandacht hoort te hebben voor de klassieke Holocaust op de Joden, dan wel of de Endlösung geplaatst moet worden in een breder kader van racisme en volkerenmoorden.

De Wever: Ik waardeer Christophe Busch zeer, als directeur en als mens. In zijn optreden is hij altijd tactvol en verbindend geweest. Als zelfs zo’n man uiteindelijk aangeeft dat hij het niet meer ziet zitten, heeft Kazerne Dossin een groot probleem. Op de koop toe werd Busch stante pede buiten de deur gezet door de raad van bestuur. Ik ben lid van de academische raad van Kazerne Dossin. Over dat ontslag zijn wij niet eens ingelicht, laat staan geconsulteerd. Ik ben benieuwd wat men als redenen zal opgeven. Ik vrees dat het bestuur zich wil terugplooien op een gesloten Holocaustverhaal. Dat zou zeer kortzichtig zijn.

Waarom? Volstaat het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog niet?

De Wever: Ik zie niet in hoe de Kazerne Dossin nog zinvol zou kunnen werken als men géén bruggen zou mogen leggen tussen het lot van de Belgische Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog en enkele hedendaagse problematieken, zoals de radicalisering van een aantal jongeren en het lot van politieke vluchtelingen. Ik vind het ook bijzonder belangrijk dat Kazerne Dossin een samenwerking heeft uitgebouwd met de federale politie. Bij hun bezoek worden politieagenten bijvoorbeeld bewust gemaakt van de gevaren van ethnic profiling. Ze leren er dat de Antwerpse burgemeester Leon Delwaide, de politiecommissaris en de procureur des Konings zich tijdens de Tweede Wereldoorlog bijzonder ver hebben geëngageerd in de aanpak van de Duitsers. Die houding heeft duizenden Joden het leven gekost. Daarmee is Delwaide natuurlijk geen hoofdschuldige van de Holocaust, maar het is belangrijk om dat historische verhaal te blijven vertellen, omdat het de bestuurders en de politieagenten van vandaag wakker houdt. Ook in de jaren veertig verbood de Belgische grondwet al elke vorm van discriminatie op grond van afkomst of ras. Dat had de Antwerpse politiemensen die deelnamen aan de Jodenrazzia’s aan het denken moeten zetten: ‘Waarom zou ik uitgerekend alleen maar Jóden moeten oppakken?’ Dat was letterlijk ethnic profiling. Maar vandaag moeten we dan natuurlijk ook spreken over moslims. En dat kan blijkbaar niet meer. Het lijkt er sterk op dat het bestuur van Kazerne Dossin alleen wil spreken over het lot van de Joden in de jaren 1930 en 1940, en vindt dat wij moeten zwijgen over de discriminatie van vandaag. Eigen leed eerst, altijd en overal.

Bruno De Wever

– 1960: geboren in Mortsel

– Hoogleraar aan de Onderzoeksgroep Sociale Geschiedenis na 1750 en het Instituut voor Publieksgeschiedenis (UGent)

– Lid van het wetenschappelijk comité van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij

– Lid van de academische raad van de Kazerne Dossin

– Boek: Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde (1994)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content