Direct naar artikelinhoud
OpinieMiriam Beck

Ik krijg paniektelefoons van mijn vader uit het rusthuis: ‘Hier is niemand, ben ik hier alleen?’

Bij een rusthuis in Gent. (Archiefbeeld).Beeld Photo News

Miriam Beck, erkend bemiddelaar in familiale zaken, dochter van Omer en Hilde (die overleden is).

Ik zie ze op de televisie: de oudjes die van achter het raam van het rusthuis zwaaien naar hun kleinkinderen, of die videochatten met de familie. Het is jammer genoeg niet het hele plaatje: er zijn vele rusthuisbewoners die je niet aan dat raam ziet. Omdat ze er niet geraken bijvoorbeeld.

Daarom wil ik jullie voor de tweede keer meenemen naar het leven van mijn zorgbehoevende vader en hoe hij een lockdown van vier weken ervaart. Voor zover ik dat kan beschrijven, want wat ik van hem per telefoon te weten kom, zijn flarden. Flarden, omdat hij hardhorig is en mijn vragen vaak niet verstaat. Flarden ook, omdat zijn hersenen zwaar te lijden hebben onder het sociale isolement waarin hij nu zit: hoe minder ze actief gehouden worden, hoe minder ze nog kunnen en hoe slechter zijn oriëntatie in tijd en ruimte. Vorig jaar las hij nog met veel interesse Levinas, dit jaar kost zelfs tv-kijken al een grote inspanning. Nu dat alles wegvalt, is het enkel nog sociaal contact dat hem wakker houdt en hem zin blijft geven om te leven, véél zin.

Maar hoe houd je sociaal contact met iemand die hardhorig is en die je niet kan bezoeken? Want nee, op zijn 93ste is hij niet meer voldoende up-to-date om hem met een tablet of gsm te laten werken, het mag een wonder heten dat hij het nog klaarspeelt om zelfstandig te bellen via de vaste lijn, de “nul” voor de buitenlijn inbegrepen. Aan het raam komen zwaaien? Dat is een hele klus: dan moet hij met de tillift van de zetel in de rolstoel worden gezet, moet iemand hem twee verdiepen lager aan het raam gaan zetten en even nadien per omgekeerde weg weer in de zetel krijgen. Zoiets durf ik in deze tijden niet te vragen, de zorgverleners (respect!!) rennen nu al de benen van onder hun lijf om de minimale zorgen te kunnen bieden. Elk extra taakje kost tijd, die hard nodig is voor de basiszorgen voor een andere bewoner. De belletjes klinken vanuit zeven kamers tegelijk.

Het resultaat is dat mijn vader voor het overgrote deel van de tijd in zijn kamer in zijn zetel zit, alleen. Steeds dezelfde plek, steeds dezelfde muur. “Van hieruit geen nieuws”, zegt hij steevast aan de telefoon, en aangezien hij mij niet fatsoenlijk hoort, is het gesprek vervolgens snel afgelopen. Psychologische tests wijzen uit dat zelfs bij ‘jonge’, gezonde mensen de stoppen doorslaan na een week in een prikkelvrije ruimte. Bij mijn vader is de kamer niet geheel prikkelvrij, maar hij zit er al wel vier weken… En dat laat zich voelen in paniektelefoontjes die ik ’s avonds of in het weekend krijg: “Ik zit hier in een kamer, ik weet niet waarom, hier is niemand, ik kan niet uit de zetel, ben ik hier alleen?”. Zo ken ik mijn vader niet. Dan moet ik hem met horten en stoten meenemen tot een jaar of vijf geleden in de tijd, toen hij nog thuis woonde, en het hele verhaal doen over verhuizen naar het rusthuis, en dat hij daar nu woont.

Mantelzorgers staan machteloos. Volgens minister Wouter Beke (CD&V) zijn er vrijwilligers ter beschikking en ‘hebben de directeurs van de rusthuizen de sleutel in handen’. Dus belde ik naar de sociale dienst van het rusthuis om te vragen of zij dat misschien op de vergadering kon brengen? “Vergaderen doen we hier niet meer”, klonk het ginder, “We zetten nu wel interim-werkkrachten in ter vervanging van ziek personeel, maar die moeten ook ingewerkt worden, dat kost ook tijd. Zelfs de directeur springt in bij de dagelijkse zorg voor patiënten”. Ik belde naar mijn vaders huisarts, of hij een briefje kon schrijven dat mijn vader een keer per dag uit de kamer moet gehaald worden voor een wandelingetje in de gang. Hij bevestigde dat dat voor mijn vader heel belangrijk is, maar wilde geen briefje schrijven. Rusthuizen kunnen hier écht niet mee bezig zijn, klonk het, ze zijn aan het vechten om in de minimale zorgen te voorzien: beschermingsmateriaal, hygiëne, medicatie en eten. Hoger kan je de lat momenteel niet leggen. Bijgevolg houd ik het maar bij nog wat extra chocolaatjes meegeven voor het personeel…

Ik besef maar al te goed dat mijn vader nog veel geluk heeft. Hij is, voor zover we weten, van het virus gespaard. En hij kan nog zelf telefoneren. Maar hoe lang hem dat cognitief nog gaat lukken, weet niemand, want het sociale isolement eist steeds meer zijn tol.

De problemen van vandaag overstijgen Covid-19. Ze maken pijnlijk duidelijk hoe we als maatschappij al langer dan vandaag met onze ouderen omgaan. Ik hoop dan ook op een grondig maatschappelijk debat eens de grootste crisis voorbij is: waar willen we heen met onze ouderenzorg? En hoe willen we zelf later behandeld worden als het onze beurt is? Robots en videochat gaan het echt niet oplossen.